
 
        
         
		in  de  diepte  en  tot  ver  naar  het  Zuiden  zieh  uitstrekt. 
 Het  spreekt  vanzelf,  dat  het  eerste  aanschouwen  van  
 dit  buitengewone  tooneel  een  indruk  maakt,  waardoor  
 gevoelens  en  gedachten  van  verbazing  o  o  o  en  bewonderinog 
 de  eerste  ooog enblikken  verre  overtreffen  den  dranog  naar 
 eene  beschrijving  of uitleg,  wàt  hier eigenlijk  voor U ligt. 
 Maar  hier  wil  ik  met  behulp  van  een  kleine  schets-  
 kaart  op  den  voorgrond  plaatsen  een  kort  overzicht  van 
 Fig.  23.  Oude  Boschbesboomen  ( Vaccinmm  varingaefolium  var.  
 parvifolium)  op  de  helling  van  den  Penandjaan. 
 dit  bijzondere  tooneel.  ’t Eerst  wijs  ik  daarbij  op  den  
 Smeroe  (3600  M.),  die  ver  weg  in  het  Zuiden  als  een  
 regelmatige  kegel  zich  vei'heft  en  gewoonlijk gekroond is  
 met  een  meer  of minder  groote  rookpluim,  welke smal uit  
 den kegeltop opstijgt en hooger zich tot een gekroesde wolk  
 uitspreidt.  Een  breed  zadel  ligt  tusschen  den  Smeroe  en  
 den  eigenlijken  Tenggervulkaan,  waarom  het  ons  thans  
 te  doen  is.  Bijna  romdom  ziet  ge  dit  vulkaancomplex 
 omgeven  door  een  bergwand,-  die  van  een  oostelijken  
 top  Poendak  Lemboe  (2635  M.)  door  het  Zuiden  over  
 den  Ider  Ider  (2473  M.)  door  het  Noordwesten  over  
 den  Moengalpas  (2355)  rondloopt  tot  in  het  Noorden,  
 waar  hij  als  P e n a n d j a ä n   (2780  M.)  zijn  hoogste  ver-  
 heffing  bereikt.  Deze  drie-kwart-cirkel wordt in het Noord-  
 oosten  als  door  een  koorde  afgesloten  door  een  lagen  
 heuvelrug,  een  soort  dam,  Tjemara  Lawang  genoemd.  
 De  Penandjaän  is  door  een  platten  rüg weer  verbonden  
 met  den  Argawoelan  (2725  M.)  in  't  Oost-noordoosten.  
 Nu  liggen  Penandjaän,  Argawoelan,  eenige  kopjes  ten  
 Oosten  van  den  Argawoelan  en  de  Poendak  Lemboe  
 samen  op  een  cirkelboog,  die  eenmaal  als  bergwand  
 aansloot  aan .den  pas  genoemden  ringmuur.  Want deze  
 twee  elkaar  snijdende  cirkels,  die  den  Tjemara  Lawang  
 tot  koorde  hebben,  waren  eenmaal  de  twee  versmolten  
 kegelmantels  van  den  geweldigen  Tenggervulkaan,  die  
 tot  eene  hoogte  van  ongeveer  4000  M.  zieh  verhief  
 met  twee  hoofdschoorsteenen  op  3I/2  K.M.  afstand.  Zoo  
 stond  dus  eens:  de  Tengger  als  de  mächtige  broeder  
 van  den  Smeroe  met- zijn  dubbele  rookpluim  in  het  
 Noorden.  Toen  kwam  de  schrikkelijke  val.  Plet  geheele  
 bovengedeelte  van  den  vulkaan  stortte  in,  van  binnen  
 onderwoeld  door  den  smeltenden  vuurgloed,  met  zeker  
 wel  heftige  erupties  als directe oorzaak.  Het benedendeel  
 van  de  westelijke  en  zuidelijke  mantelhelft  bleef  als  
 een  afgeknotte  kegel  staan  met  den  Penandjaän  en  
 Poendak Lemboe als scherp afgeknapte hoeken.  Tusschen  
 deze  mächtige  hoekpunten  bleef  nog  een  läge wal  staan,  
 de  Tjemara  Lawang,  maar  het  geheele  noordoostelijke  
 deel  van  den  vulkaan,  het  deel  dat den  noordoostelijken  
 krater  tot  schoorsteen  had,  brak  längs  die  richel  en  
 längs  de  verbinding  Penandjaän-Argawoelan  af  en  ging  
 voorgoed te gronde, uitgeduwd, neergestort eningezonken  
 tot het open dal van Ngadisari. Tusschen de behouden wan