
kroon een eind boven alle andere mangrovebewoners
uit, draagt glanzende bladen en blauwachtige vruchten,
en behoort, door een viertal soorten vertegenwoordigd,
eveneens tot de familie der Rhizophoraceae. De grootste
soort kan tot ruim 25 M. hoog worden (Br. gymnorhiza).
Bij eb komen de dikke scheefafstaande wortels slechts
Fig. 13 . Op den modderbodem in het vloedbosch. Knieworteis van
Bruguiera; lintvormige plankwortels van Carapa obovata;
op den achtergrond een iVijM-palmblad.
als körte steltwortels te zien. Verder is de boom in den
bodem bevestigd doordat de wortels ver horizontaal door-
loopen, en nu doet zieh daarbij het merkwaardig ver-
schijnsel voor, dat deelen er van knievormig boven den
modder uitsteken (fig. 13). Die knieen zijn met groote
lenticellen bedekt bij B r. gymnorhiza en werpen hun schors
a f bij B r . caryophylloides. Het zijn z.g. pneumatophoren,
die te hulp komen aan de zoo moeilijke gaswisseling van
het wortelstelsel in den dichten modder; ze zijn voorzien
van groote intercellulaire gangen o ö o en bezorogen zuurstof
aan de wortels en voeren koolzuur af. Althans is dit
laatste ook experimented te Buitenzorg bewezen door
K a r s ten en G re sh o ff, die een zeer groote koolzuur-
afscheiding bij deze Organen hebben gevonden.
Sonneratia, met twee soorten, is na verwant aan de
Lythraceae en kenbaar aan het mat-groene loof met
kleine rondachtige tegenoverstaande bladen. Evenals het
volgende geslacht dragen de kabelachtige horizontale
wortels recht omhoog »groeiende ademorganen, die een
paar d.M. boven den modder uitsteken en met lenticellen
bedekt zijn. A. acida vormt soms geheele boschjes alleen,
terwijl S. alba meer afzonderlijk groeit en vaak op meer
steenigen grond.
Avicennia behoort alweer tot een geheel andere familie,
de Verbenaceae. De struiken hebben grijzig loof met
overstaande, elliptische tot een körten steel versmalde
bladen en kleine oranje bloemetjes met vier meeldraden
en vier kroonslippen. Systematisch ver van Sonneratia
afstaand, vertoont .Avicennia in zijn ademwortels een
gelijksoortige aanpassing als genoemd geslacht.
Merkwaardig is vooral ook de kieming van Avicennia,
die door Treub voor A . officinalis nader is onderzöcht.
Het endosperm groeit hier, de kiem meevoerend, door
de micropyle heen, maar ¿¿n endospermcel wordt zuig-
apparaat, verlengt zieh enorm en doorwoekert met ver-
takkingen het weefsel van placenta en ovulum. Later
breekt de kiem door het endosperm heen. Bij een paar
Amerikaansche soorten springt de vrucht al aan den
boom open, bij Avicennia officinalis pas in het water.
Het hypocotyle lid is voorzien van stijve naar boven
gekromde hären, die het ankeren in den bodem bevorderen.
Carapa of ook Xylocarptts genoemd, komt in twee