
 
        
         
		Soms  wisselen  suikervelden  dit  tooneel  af  en  bij  een  
 klein  huis,  omgeven  door  hoog  riet,  is  de  primitiefste  
 suikerfabriek  te  zien.  Een  karbauw  draait  rondloopend  
 twee  verticale  balken  als mangelrollen  rond; daartusschen  
 steekt  de inlander de  sappige rietstengels.  Het uitgeperste  
 zoete  vocht  sijpelt  neer  op  een  pisangblad,  dat  de  vloei-  
 stof  afvoert  in  een  gootje  van  bamboe.  Hierdoor  stroomt  
 het  naar  de  half  in  den  grond  gegraven  stokerij,  waar  
 het  opgevangen  en  in  den  grooten  ketel  gegoten wordt,  
 die  op  het vuur staat en dampend het water uit de vloeistof  
 drijft,  om  dikke  bruine  stroop  en  suiker  over te  höuden. 
 Ten  slotte  komt  de  weg  uit  op  de  groote  verbinding  
 van  Padang  Pandjang  naar  Fort  de  Kock  en wordt  längs  
 dezen  nieuwen,  maar  längeren  weg  het  uitgangspunt  
 van  den  vorigen  dag  weer  bereikt. 
 Madjoe  Minangkalbau! 
 Nog  eens  zou  de  weg  omhoog  voeren,  ver  boven  
 velden  en  meren,  naar  den  krater  van  den  Merapi.  In  
 den  middag  is  in  vijf  kwartier  van  uit  Fort  de  Kock  
 per  karretje  Kapala  Kota  te  bereiken,  waar  het  hoofd  
 voor  koelies  zorgt  en  vandaar  voert  de  weg  te  voet  na  
 ruim  twee  uur  stijgen  tot  de  pasangrahan  op  1800  M.,  
 nadat  men  de  laatste  huizen  en  hoogste  culturen  is  
 voorbijgetrokken  en  juist  daar,  waar  reeds  de.  asch  van  
 den  Merapi  ligt.  Nog  eens  dus  een  koude  tropennacht  
 in  de  eenzame  bergen  en  de  zonderlinge  gewaarwording  
 van  een  avondmaaltijd  bij  een  kleine  petroleumpit  op  de  
 denderende planken  van  de  hut.  En  als  de  lichten  gedoofd  
 zijn,  de  nacht  is  ingevallen  en  het  bed  op  den  vloer  is  
 gespreid,  dan  komt  de  koude bergwind opzetten en blaast  
 door  de  open  reten  en  met  stooten  en  rukken  suist  hij  
 om  het  kleine  huis. 
 Bij  maanlicht  gaat  den  volgenden  dag  de  tocht  weer  
 verder en längs het steile en zware pad voert de weg omhoog  
 door  läge  bosschen.  Met  het  opgaan  van  de  zon  liggen  
 diep  in  de  dalen  de  witte  wolken en de inlanders zeggen  
 ons,  dat  zij  slapen,  tot  de  zon  hen  wekt  en  zij  omhoog  
 stijgen  naar  de  bergtoppen.  Nog  eens  zien  wij  diezelfde  
 veranderingen  van  den  plantengroei  als  op  Java en weer  
 treden  soortgelijke  typen  op,  nu  eens  volkomen  overeen-  
 stemmend  met  die  op  het  oostelijk  gelegen  eiland,  dan  
 weer  door  andere  soorten en varieteiten hetzelfde  greslacht  
 verteo-enwoordio-end.  Nogf voör de Vaccinium-o  0 0 zone bereikt 
 is,  vallen  de  groote  bladen  van  Gunnera  op,  de  groote  
 glanzend  groene  bladen  met  roode  nerven  van  Ardisia,  
 en  forsche  geelbloemige  Senecio s.  Dan  komen  weer  de  
 .B o s ch b  e s s e n , . hier  een  soort  met  kleinere  bladen  dan  
 op  Java,  daartusschen  Rhododendron  retusum  insgelijks  
 met  korter  bladen  en  korter  kroonbuis  dan  de  gewone  
 vormop  den  Pangerango.  Verder  Gaultherids  en hier en  
 daar  D ian elld s  (Liliaceae)  met  vele blauw-witte bloemen.  
 Aan  het  einde  van  het  bosch  Staat  een  groot  gedeelte  
 van  de  boomen  kaal,  verschroeid  door  de  laatste  uit-  
 barsting  van  den  Merapi  eenige  jaren  geleden  en  ten  
 deele  van  onder weer  uitloopend.  Daarop  komt  een  hoog  
 en  steil  terrein,  waar  bijna  alle  plantengroei  vernield  is  
 en  uit  de  zee  van  asch  en  scherpe  steenen  enkele pollen  
 van  Edelweiss  opsteken.  Heel  zwaar  is  het  laatste  stuk,  
 waar  men  zoo  vlug  moet  opklauteren,  dat  men  sneller  
 stijgt,  dan  de  rollende  sintels  onder  den  voet  naar  
 omlaag  zakken.  Eindelijk  op  den  rand  aangekomen liggen  
 daar  twee  dampende  fumarolen  en  direct  naar  links  
 afgaande  wordt  de  groote  krater  omgetrokken,  omdat  
 de  erupties  plaats  hebben  in  de  richting,  vanwaar  men  
 is  opgeklommen.  Recht  kijkt  men  hier  in  den met diepe  
 groeven  gestriemden  trechter,  met  dof gesuis  en  brüllend  
 gerommel,  opstijgenden  zwaveldamp  en  geel  en  witte