
 
        
         
		Bandoeng,  de  piek  waar  wij  uitkwamen,  is  een  ronde  
 baai,  die  aan  beide  zijden  door  ver  in  zee  vooruit-  
 springende  rotsen  wordt  afgesloten,  en  aan  den  binnen-  
 kant door  een  breede  strook  zand  is  omzoomd.  Op  den  
 landwaarts  gelegen  rand  van  die  zandstrook  en  tegen  
 den  buitenkant  van  het  oerbosch  aan,  heeft  zieh  een  
 ^zeer  speciale  flora  ontwikkeld,  die  door  S ch im p e r   Bar- 
 Fig.  16.  Barringtonia-forrnatie  aan  de  kust  van  Noesa  Kambangan.  
 Een  soort  Pandavus  (zie  de  vrucht!)  en  Scaevola  Koenigü. 
 ringtonia-formatie  wordt  genoemd,  en  door  Ju n g h u h n   
 onderscheiden  werd  als  het  gebied  der  „landwaarts  
 ingroeiende  kustwouden” . 
 Deze  is  samengesteld  uit  struiken  en  boomen,  die  op  
 zandigen  bodem  längs  de  zee  groeien  en  zoozeer  aan  
 de  nabijheid  van  het  zeewater  gebonden  zijn,  dat  zij  
 floristisch  scherp gescheiden zijn van het vaak onmiddellijk 
 daaraan  grenzende,  landwaarts  gelegen  oerbosch.  Van  
 de  zee  zijn  ze  meest  slechts  door  een  heel  smal  strand  
 gescheiden. Dus is de bodem ziltig, terwijlookdeatmosfeer  
 dikwijls veel zout bevat vooral als het schuim van degolven  
 en  de  branding  door  den  zeewind  verstoven  wordt. 
 Zoo worden  hier  dus  weer de bekende aanpassingen der  
 halophyten  gevonden,  in  verband  met  een  sterk  tegen-  
 gehouden  transpiratie.  Dik  en  leerig  zijn  de  bladen  van  
 Terminalia, Barringtonia, Calophyllum, vleezig bij  Scaevola,  
 Clerodendron  e.  a.,  soms  met  vernis  bedekt  ('Dodonaea  
 viscosa).  De  vruchten  van  de meeste  soorten  uit dit  flora-  
 gebied  zijn  bovendien  goed  ingericht om  op  het water  te  
 drijven.  Daartoe  zijn  ze  voorzien  van  een licht, wijd hulsel,  
 dat  meest  met  lucht gevuld  is  en  uit  droge  vezels  bestaat,  
 en  zieh  ontwikkeld  heeft  tusschen  vruchtschaal  en  zaad  
 (b. v.  bij  Terminalia  en  Barringtonia  sterk  ontwikkeld).  
 S ch im p e r   kon  aantoonen,  dat van  deze  geslachten juist de  
 zaden  van  die  soorten,  welke  aan  het  strand  groeien,  
 zeer  veel  langer  blijven  drijven,  dan  van  de  soorten,  die  
 in het Binnenland  leven.  Overal  längs het strand vindt men  
 de  vruchten  van  deze  planten  op  de  kust  geworpen,  
 nadat  ze wellicht  dagen  lang  drijvende zijn gehouden door  
 hun  uitstekende  drijfinrichtingen.  In  verband  daarmee  
 hebben  de  indische  strandplanten  met  vruchten,  die  van  
 goede  drijfapparaten  voorzien  zijn,  een  zeer  uitgestrekte  
 verbreiding  längs  de  kusten  van  o  o den  Indischen  Oceaan 
 en  van  het  westelijk  deel  van  den  Grooten  Oceaan,  
 overeenkomstiog   de  daar  heerschende  zeestroominogen. 
 Daardoor  vertoont  de  Oost-Afrikaansche  kust  een  wel  
 wat  verarmde,7   maar  zuiver  Oost-Indische  Manogrove, 
 waarvan  zooals  S ch im p e r   aantoonde  vrijwel  alle  soorten  
 van  uitstekende  drijfinrichtingen  voorziene  zaden bezitten. 
 Op  het  strand  van Karang  Bandoeng  lagen  evenals  bij  
 Tjilatjap,  vele  zaden  van  allerlei  strandboomen.  Van  de  
 typische  Barringtoniaformatie  troffen  we  verschillende