
houden en zoo kon de weddenschap den ijver op dien
tocht noog verhoogoen.
Om het aanbreken van den dag in zijn volle glorie
te genieten, om op de verandering van natuur te letten
bij het stijgen en om nog bijtijds ongestoord een paar
foto’s boven te kunnen nemen ging ik, op raad van den
vriendschappelijken missionaris uit Duitsch-Nieuw-Guinea,
die met anderen volgde, alleen met den gids vooruit.
Ruim vijf uur begon de tocht te paard, terwijl het
nog juist donker was. Tot ver in den nacht had het
geregend en de paden waren uiterst glibberig. Al stap-
pend klakten de hoeven op de natte klei, soms op het
aanzetten van den jongen even met een drafje omhoog,
dan weer een helling af, vaak een eind naar beneden
glibberend.
De hemel was nu helder met verflauwende sterren en
de koele morgen gaf een frisch en moedig gevoel. Snel
wordt het licht, de heuvelen krijgen vormen en de
T j em a r a ’ s, eerst schaduwen tegen den valen hemel,
worden eigen gedaanten in de lichtere lucht. Heel ver,
door de diepte van het dal gezien, glijdt een zacht rose
schijnsel over de nevelig schemerende vlakte. Die sche-
mering duurt nog maar kort en dank zij den regen in
den vorigen avond, teekent spoedig vele mijlen ver de
kustlijn zieh scherp af tegen het lichter blinkende zee-
vlak. Dan kleurt door het zachte morgenlicht zieh ’t groen
van de vlakte; de kleuren worden rijker, de lijnen
scherper, het licht krachtiger en de volle dag nadert
met zonnige vroolijkheid.
Na Wonokitri stijgt de weg verder omhoog längs den
bergkam en nog altijd gaat de tocht door bouwvelden,
hier en daar met knottjemaras omzoomd, die doen
denken aan onze knotwilgen. Een voorlooper van de
hooggebergteflora werkt op ± 2000 M. bemoedigend
en veelbelovend met zijn groote goudgele bloemen,
een läge struik: Hypericum Leschenaultn, veel forscher
dan de exemplaren, die ik op den Gedeh zag. De weg
buigt dan meer links om en voert, nadat de cultuur
geeindigd is, längs een aardig pad door een stuk
T j em a r a-bosch (fig. 22;. Dit is nogjong, niet-oorspron-
kelijk bosch, alleen hier en daar stäan nog de oude half
bouwvaliige exemplaren, behängen met varens. Anders
komen op de krachtige gezonde exemplaren haast geen
epiphyten voor en deze planten leefden op het vermolmde
hout van den ouden stam. De Casuarina! s speien
in het gebergte van O.-Java de rol der Dennen uit de
bergen van Europa. De takken hebben een zeer groote
overeenkomst met de spruiten der Equisetums (paarden-
staart uit onze slooten). Lange dünne twijgen zijn groenig
gekleurd en vervullen de functie der bladeren, die totaal ■o
gereduceerd zijn tot kleine tandvormige schubjes, welke in
kransen tot een scheede om de naaldachtige takjes sluiten.
Al die dünne lange twijgen hangen regenachtig neer,
en zoo maakt de kroon van den tamelijk hoogen boom
uit de verte vaak een nevelig-grijzen indruk. Van
behoorlijke schaduw kan haast niet gesproken worden,
veeleer schijnt daar in die bosschen een matglasachtig
getemperd licht. En als dan de bergwind door die kronen
strijkt, dan klinkt er eentonig een heel zacht gesuizel,
dat 00k wel wat lijkt op ’t ritselend gefluister van heel
dünne draadjes metaal.
De Casuarina s die 00k in hun embryologische ont-
wikkeling afwijkingen vertoonen, zijn een op zichzelf
staande groep, die geen duidelijke verwantschap met
andere families vertoont, wat op zichzelf een prikkel en
een reden te meer kan zijn naar hun stand en betee-
kenis in het plantenrijk te blijven zoeken. Het centrum
der verspr^iding ligt in Australie; maar 00k in andere
landen aan den Indischen Oceaan komen ze voor. Op
Jav a groeien twee soorten in ’t wild. C. equisetifolia