
vanwaar men het huis binnentrad. Aan den buitenkant
was het versierd met rijke beschildering en houtsnijwerk
met uitgesneden bleiernen en vogels om de kleine vensters
met openslaande luiken. De aanzienlijke mannen waren
gekleed in zwarte baadjes met gouden randen en zwarten
hoofddoek; de kleine meisjes allen in effen witte kleedjes
met gouden halskettinkjes (pl. 28 rechts); de huwbare
meisjes meest met blinkende goudbewerkte sarong en
slendang en een hoofdtooi van goud en gesteenten (pl. 28);
de getrouwde vrouwen met de groote, wijd uitstaande
hoofddoeken en meest donkerkleurige sarong (pl. 27 en
hg. 32). Die vrouwen en meisjes, dikwijls met een zeer
flink en soms beschaafd uiterlijk, waren met een rijkdom
van tinten getooid en over de bonte dooreenwarreling van
vroolijke, kleurige kleederen in fluweel en zijde met
goud, zilver en robijnen in het stralende, juichende zon-
licht tegen de hooge, witte muren met fijngepenseelde en
keurig gesneden figuren, lag de bekoring van een sprookjes-
achtige betoovering. Met moeite moest men zieh dwingen
niet te worden meegesleept door te ver gaande ver-
moedens omtrent den rijkdom en het geluk van dit volk.
Naar het meer van Manindjaü.
Van de vele tochten, die van uit Fort de Kock te
maken zijn, is die naar het meer van Manindjaü wellicht
de allermooiste. Op een zomerschen morgen vertrok ik te
voet bij een frissche temperatuur längs den Hospitaalweg
om spoedig rechts in te slaan naar het Karbauwengat.
Die weg is op vele plaatsen voor voertuigen zeer zwaar,
zoodat een flinke marsch verre te verkiezen is boven een
hotsendbn Wagen, wat bovendien toch altijd de voorkeur
verdient, als men de natuur goed in zieh wil opnemen. Door
een hollen weg- met tufwanden daalt men steil naar
beneden en komt in het dal van de Doerian. Waar die
wanden donker en vochtig blijven, zijn ze bedekt met
prächtige levermossen. Eenmaal in het Karbauwengat
afgedaalcl, treffen u in den vroegen morgen vooral de con-
trasten, waar hier het zonlicht op de blinkende, loodrechte
zandkleurig of erbme-witte hellingen schijnt en daar de
vochtige zijkloven met donkere hooge wanden nog uren
lang voor het zonlicht gesloten blijven. Maar overal een
rijke plantengroei, vooral boven längs de randen en in
de zijdalen, behalve daar waar hernieuwde afstortingen
den groei onmogelijk hebben gemaakt. Zware, wuivende
B am b o e , grootbladige V ij g e n, A r e n g- en soms
Caryota-palmen. Midden door de breede en hier en daar
met steenen bestrooide ravijnbedding slingert zieh het
riviertje, dat men hier moet doorwaden. Frissche en
mooibeplante sawahs nemen voor een groot deel den
dalbodem in beslag (pl. 24). Dan gaat de weg längs
den hoogen oever verder en komt daarna links ombuigend
aan een merkwaardige piek van het Karbauwengat. Daar
opent zieh weer een dal naar het Zuiden en geeft uit-
zicht op den Singgalang. Het riviertje de Melanoq, op
dien berg ontspringend, omsluit hier met een zijrivier
den eilandheuvel, die werkelijk als een eiland is blijven
staan midden in het uitgespoelde dal en met steil afgestorte
wanden als een rui'ne bovenop met rijk groen is bedekt
(flg. 29). Weer worden natte voeten gehaald in het
water van de Melanoq, die zieh met de Doerian vereenigt
en als Sianoq naar het N. W. stroomt.
De weg naar Matoer gaat nu steil omhoog längs den
voet van een zeer hoogen wand (flg. 33) en loopt op
een hoog niveau verder tusschen rijke culturen, vooral
van pisang, suiker en areng. Van het hooge plateau ziet
ge rechts het land om Fort de Kock liggen, achter u
den Merapi en Singgalang, voor u, ten N. van het
Danaugebergte, den hoogen Ophir.