
 
        
         
		Fig.  30.  Gezicht  tegen  den  steilen  afstortenden  tufwand  van  het  Kar-  
 bouwengat.  Rijke  plantengroei  overal  waar  geen  afstorting  is.  In  
 de  diepte  de  kronen  van  Arengpalmen.  Op den  achtergrond  
 rijst  de  Merapi  omhoog. 
 voor  eindeloozen  tijd  een  onuitputtelijken  rijkdom  aan  
 deze  bevolking  geschonken,  en  wordt  de  vulkanische  
 asch,  die  men  meest  slechts  verbindt  met  de  gedachte  
 aan  duisternis  en  verstikking,  in  samenwerking  met  
 regen,  lucht  en  zonlicht  voor vele  eeuwen tot het voedsel  
 der  volken.  En  als  dit  zooals  hier geschiedt  in  verbinding  
 met  een  tropische  zon  en  tropischen  regen,  dan  is  de  
 verhouding  der  bodemproductie  tot  den  arbeid  van  de  
 bevolking  haast  te  günstig  om  enkel  als  in  noordelijke  
 landen  te  verklären  „dat  de  volle  velden  loonen’s landsmans  
 zweet.” 
 De  Minangkabauers  en  het  bezoek  aan  
 Pajaeombo. 
 De lieden, die dit land bewonen, zijn de Minangkabauers,  
 een  oude,  Maleische  volksstam,  die  meer  dan  andere  
 deelen  van  dit  ras,  de  oude  oorspronkelijke  instellingen  
 hebben  bewaard  en  in  hun  taal  vele  vroege  vormen  
 van  het  Maleisch  hebben  behouden, 
 Toen  in de  I7e eeuw de eerste Holländers zieh vestie0den 
 op  de Westkust,  bestonden  in Midden-Sumatra een aantal  
 rijken, waarvan Minangkabau  bestuurd werd door vorsten,  
 die  beweerden  af te stammen van Alexander den Grooten.  
 Ze  noemden  zieh  Maharadjah,  d.i.  keizer,  en  stelden  
 zieh  op  een  lijn  met  de  hoofden  van  China  en  Turkije,  
 die  ze  in  brieven  als  hun  broeders  aanspraken.  Het  
 wa s . eigenaardig,  dat  deze  vorsten,  hoewel  hun  macht  
 gering  was,  met  veel  eerbied  door  andere  heerschers  
 werden  bejegend.  Die  macht  was  zelfs  in  hun:  eigen  
 land  gering,  daar  ze  meer  de  priester  dan  het  hoofd  
 van  hun  volk waren,  dat zelf zijn  hoofden  koos als  plaats-  
 vervanger  van  den  vorst.  In  het  begin van de  i j f e  eeuw  
 was  het  rijk  al  kleiner  geworden  door  oorlogen  met  de  
 vorsten  van  Atjeh  en  in  1680  werd  het  land  onder drie