
 
        
         
		66  DE  BERGTUIN  VAN  TJIBODAS  ENZ. 
 wal  ligt  de  Aloen  Aloen,  de  rest  van  den  ouden  krater-  
 bodem  en  stroomt  de  Tji  Goenoeng,  welke  aan de  open  
 Westzijde  vrij  kan  wegvloeien.  De  engere  Gedeh  heeft  
 een  ringwal  van  500  M.  straal;  de  binnenzijde  200  tot  
 300  M.  steil  opstaande,  bestaat  uit  dünne  lagen  asch  en  
 lapilli  en  verder  dikke  lagen  vast  gesteente  van  zuil-  
 vormige  trachiet,  die wit  blinkt  in zonlicht.  Eenigszins kan  
 men  op  de  ioto  zien,  hoe  tegen  die  binnenzijde weer om  
 de  krateropening  een jonge  kegelmantel  van  asch  en puin  
 wordt  prevormd,  die  naar  het  Noorden  en  Noordwesten o  7 
 met  een  zachte  glooiing  in  de  kraterbedding  van  den  
 engeren Gedeh  overgaat.  Deze  steenige  kraterbodem  ver-  
 lengt  zieh  00k  naar  het  N.  N.  W.  weer  in  een  dal  vol  
 rotsblokken;  want  de  kraterrand  van  den  engeren  Gedeh  
 is  00k  eens  doorgebroken  naar  het  Noordwesten.  Deze  
 doorbrekende  lavastroom,  eerst N. W.gaande,  werd  door  
 den  voet  van  den  Mandalawangi  naar  het Noorden  omo 
 eboo-en  en  brak  den N. O.-bergrand  tot  een  steilen  rotsö 
   o   0 
 wand  af,  die  naar het Noorden  loopend  den  naam  Roem-  
 pang  draagt.  Groote, poreuze rotsblokken liggen verspreid  
 over  dit  terrein,  dat  onderaan  twee  kleine  kratertjes  
 bezit,  den Lebak  Saät  en  den  Kandang  Badak,  terwijl met  
 den  neerdringenden  lavastroom  waarschijnlijk  in  verband  
 staan  de  warme  bronnen,  die we  passeerden.  De Mandalawangi  
 is  reeds lang uitgedoofd, maar de steeds werkzame  
 Gedeh  heeft  nog  in  1840  en  1886  ernstige  uitbarstingen  
 vertoond. 
 De  plantengroei  op  den  top  van  den  Pangerango  is  in  
 hoofdzaak  dezelfde  als  op  den  Gedeh,  maar  de  struiken  
 zijn  veel  forscher  dan  om  het  bezochte  kraterveld  en  
 natuurlijk  00k  veel  ouder.  Op  open  plekken  groeit  hier  
 bovendien  Gentiana  qu adrijan a ,  een  uiterst  klein  plantje;.-  
 verder  veel  struiken  van  Lonzcena  Lesctienaultzz  met  
 blauwe  bessen  en  in  de  schaduw  der  boschjes  prächtige  
 Lycopodium s. 
 De  wolken  komen  nu  opzetten  over den  rand van  den  
 Gedeh;  ze  trekken  bij  vlagen  langs  ons  heen,  ze  stuiven  
 weer  uiteen  voor  de  stijgende  zon,  maar  het  uitzicht  
 wordt  ten  slotte  rondom  bedekt  door  een  zee  van  witte  
 nevels. 
 Fig.  10.  De  oude  plantenzoeker  Sapiin  met  zijn  
 jongen  zoon  bij  een  overdekt  bruggetje.