
einder wordt afgesloten door o een woest bereodand en den
hoogen Ophir in het Noorden.
Nog eens werd het groote meer bezocht om het nu
F ig. 35. Rijstschuur te Matoer.
te zien met de zon in den rüg in het morgenlicht, thans
längs den grooten weg naar Manindjau, die naar het
hooge punt Padang Galangang loopt, om vandaar aan
de binnenzij van het gebergte in 42 zigzÄgs naar het
meer af te dalen. Het uitzicht van de kale met gras
begroeide bergen was hier werkelijk nog mooier dan
den vorigen avond. Het was half 10 in den morgen,
want men moet niet te vroeg daar zijn, anders schijnt
de zon niet over den Danaurand op het meer. Het blauw
en witte watervlak met gladde velden en rimpelende
plekken spiegelt in zeldzaam teere kleuren de donker-
blauwe Danau-berg.en, die op hun kam de zware witte en
grijze wolken dragen. De kust van het meer is ten deele
omzoomd met een vroolijken, lichtgroenen rand van
sawah’s onderbroken door donkergroen geboomte (pl. .26).
Van Matoer terugkeerend per karretje ging eerst de
weg weer door het Gat van Pantar, maar daar aan den
overkant werd verder de nieuwe weg gekozen, die rechts
af slaat en langen tijd stijgt längs den hoogen rand van
het Pantardal en ten slotte tot ± 1300 M. opklimmend
een steeds mooier, diep dalgezicht geeft over suikervelden
en rijst en over het fijn-rose getinte jonge loof der wilde
kaneelboomen (Cinnamomiim Burmanni), die overal in
de Bovenlanden de erven der inlanders omgeven en
waarvan de schors als een minder soort kaneel veel wordt
uitgevoerd. Nu slaat de weg links om, gaat door den
pas en daalt in een open, zonnig dal, dat längs den
Noordelijken voet van den Singgalang recht op den Merapi
aanloopt. Terwijl in .de diep ingesloten dalen van Pantar en
Sianoq de rijst nog groen is, is in deze vallei het koren al
rijp om te oogsten van de goudgele en geelwitte velden;
en hier en daar meer naar beneden toe zijn de akkers al
ten deele leeg. De weg gaat längs Kota Toea en links
liggen op e'6n heuvel de mooie huizen van Kota Gedang,
bekend om zijn kantschool en fijne industrie, en overal
zijn de vrouwen in vroolijk bonte kleeding bezig met het
oogsten van de rijpe rijst en waar het werk is afgeloopen
branden op. de leege akkers smeulende stroovuren.