
ik zeggen, dat de primitieve hulpmiddelen en de onge-
wone omgeving voor dergelijk physiologisch werk toch
ook een groote aantrekkelijkheid tijdens het onder-
zoek waren.
Het ein de der tweede zone (Omgeving
van Tjibodas).
De bosschen der 2e zone kenmerken zieh door het
afnemen van het aantal Vijgen-soorten, Anonaceae,
Bignoniaceae, Dilleniaceae, en doordat in de plaats van
deze treden soorten van Fagraea, N'eesia, Dipterocarpaceae,
Po espa , R a s ama l a e. a. Terwijl deze vormen in de:
tweede zone hun hoogtepunt hebben, nemen ze aan de
bovengrens dezer zone reeds weer äf, doordat thans
Quercus, Podocarpus en Laurineae sterker optreden om
in de 3e zone tot hun volle ontwikkeling. te. geräken.
Voor West-Java kan de 2e zone evenzeer de „zone
der RasamalaV’ genoemd worden ( Ju n g h u h n ) . Altmgia
excelsa, de Rasamala wordt tot 50 ä 60 M. hoog:; de
kaarsrechte gladde stammen vertakken zieh pas op 30 M.
van den grond en dragen een weinig in de breedte
ontwikkelde bladerkroon waaraan gewoonlijk veel grijze
baardmossen hangen. De zuilvormige stammen zijn bijna
altijd glad en kaal en missen meestal de begroeiing met
lianen en epiphyten, die men op de meeste andere oer-
woudboomen vindt. Toch weet soms een epiphytische
Ficus den Rasamala als steun te gebruiken. Ju n g h u h n
beschrijft deze biologisch zoo merkwaardige planten
aldus: „Heeft de stam van een dergelijken vijgenboom,
die beneden aan den grond op stutten rust, wortel
geschoten nevens een Rasamala, dan verheft hij zieh in
eene schuine richting ter hoogte van 60-70 voet zonder
zijtakken, zonder wortelen, dicht nevens den Rasamala,
vormt als ’t wäre edn enkel reusachtig touw zonder
verdeelingen, ter dikte van een voet; nadat hij in dier
voege tot in de nabijheid van de loofkroon is opge-,
klommen, dan
eerst schiet hij
zijne luchtworte-
len en omknelt
daarmee in spi-
raalvormige krin-
gen den hoofd-
stam. Hooger op-
waarts worden
deze spiralen tot
een net- of vlecht-
werk, dat den Rasamala
omkleedt
en waarop zieh
eindelijk het loof
van den vijgenboom
40 ä 50
meter boven den
grond vereenigt
met het loof van
den Rasamala” .
Aldus ziet men
den dünnen stam
van zoo’n wurgofenden
Ficus, ken-
baar ook aan den
lichtgrijzen bast
met lichte en don-
kere vlekken, zieh
als met zijarmen
Fig. 5. Midden in het Oerwoud. Links
boven elkaar drie groepen van de
Nestvaren (Asplenium Nidus).
klemmen om den dikkeren boomstam.
En dan vlecht Ju n g h u h n door dat beeid ook het
karakter van den Wi l d e n Wi n g e r d (Cissus), als