12 V A N 'T M A E. C K S E L I
de geen ongelijckheyt van dagen nocht nachten mereken,maer
het foudealtijdt, ofte Solftitipm, ofte Winter, ofteiEquino-
<*hum,ofte Somer, ofte eenfelve en fich altijdt gelijckende hoe-
danigheydt des tijdts fijn, gelijck breeder uyt het volgende ge-
bruyek fal blijcken.
In defe Stelling vinden wy eenwonderlijcke welgefchickt-
heydt des geheelen weerelts, en gelijckmatige overêeinkóming
van bewegingen en wijtte der hemelen, die op geen ander wijfie
tq vinden is; namelijck, dat alle de hemelen niet onnatuer-
lijcker wijfie d’een tegen d’ander, maer t’famen gélijckelijck haer
bewegen op eenderley manier, van weften na ooften; en, na de
voorgaende befchrijving, dar de hemelfche lichten, loopende
in de kleynfte circulen, haer omloopen alderraft, en die iri groo-
ter circkels draven, in langerrijdt voldoen; oock, dat de tijden
van haer revolutien eenighfins fijn geproportioneert na de wijt-
tevan haerhemelen. Men fiet noch daef in, als-wefientlijck,
waerom dé planeten (hoewel die op eenvoudige circulen, {onder
bycirckels, met eenparige voortgangen haer omloopen volbrengen
) aen ons fchijnen, nufinel, dan traegh, teloopen,
fomtijdts ftil te ftacn,en oock fiomtijts te rug te gaen,en waerom
fiulcke finelle,trage,en te rugge gangen grooter fichijnen in Iupi--
ter als in Saturnus,en niet foo groot als in Mars, oock grooter in
Venus als in Mercurius. Waerom men fiulcks meermalen fiet gebeuren
in Saturnus, en niet fioo dickwils in Mars, als in Iupiter,
oock feldender in Mars eri Venus als in Mercurius. Boven dien,
hoe ’t komt, dat^aturnus, Iupiter en Mars de Aerdkloot veel
nader'fijn in tegenftant met de Son (dat is, wanneer d’Aerdkloot
ftaet in een rechte linie tuflehen haer en de Son,) en, ter
contrarie,veel wijder van den Aerdkloot verficheyden, wanneer
die met de Son verfilmen (dat is, wanneer de Son ftaet in een
rechte linie tuflehen haer en de Aerdklobt;) gelijck die, diedaer
neerftigh op let, ’t fielve met der ooge aen Mars klaer kan merc-
ken; want Ghronicè opgaende (dat is,wanneer hy in tegenftant
met
EN A F D È E L I N G D E R $ H M R JE. i5
met de Son fijnde, des avonts rijft als de Son ondergact) vertoont
hy fich des nachts, in fichijnbare grootte, Iupiter gelijck;
en kan alleen by fijn roodverwige koleur daer van onderfichey-
den worden ; daer hy over d’ander fijde, ontrent de Son fijnde ,
wanneer hy des avonts fich onder de ftralender fielve begint te
verbergen, ofte des morgens weder begint daer uyt te fcl^jjnen,
rótulijks onder de fterren van de tweede groote mach vergeleec-
ken worden.. Alle welcke dingen, veroorfiaeckt alleen uyt des
Aerdkloots loop, betuygen fioo eendrachtigh, ja bewijfien ge-
noeghfiaem fioo krachtigh, het loopen des Aerdkloots, dat die
fiulcks tegenfipreckt, de reden {elf fichijnt tegen te {preken.
Dat van fiulcke verandèrlijckheyt, als in de planeten, niets en
wordt befipeurt in de vafte fterren, is een fieecker bewijs van
haer onmetelijeke hooghde, daer uyt oock klaerlijek blijekt,
dat de circkel van des Aerdkloots wegh, om de Son, fijnde ten
minften 2000000 Duytfie mijlen wijt, ten aenfien van de wijtte
der fterren hemel, niet meer is als een punt en ongevoelijek.
Soo groot en fioo wonderlijck is dat gebouw van den Almachti-
gen Godt.
V . H O O F T S T V C K.
Het maeckfel der particuliere Sphasra,van
der vafte Sterren hemel met d’Aerdkloot,
HOewel in de bovenbefichreven generale hemelficheSphx-
ra, de Aerdkloot veel te groot is, nae proportie van alle
d’andere deelen; foo is die evenwel te kleyn, oock te fieer belemmert
, met de omhangende circulen van der planeten hemelen,
om daer mede, na mijn voornemen, werekelijek te toonèn, dat
alles wat men uyt de hemelfche apparentien voorftelt, en met
de gemeene Globen nae de fin van Ptolemeus met een vaften
Aerdkloot Wercktj dat het met defe onfie Sphsra, nae de fin van.