no&iael m ’t ooft ofte weft, foo defe tegen ’t zuyden, oock
evenwijdigh ofte gemeen met des werelts as; ’t verfchil is alleen
in de tijdt, en dat defe niet fchuyns gelijck de Meridiaenwijfers,
maer recht langs den horizon geftelt worden: gelijck te hen is in
de bovenftaende figuer, daerfy E F de Equinoéliael evenwijdigh
met den horizon; de perpendiculare C A , ftiijdende den
Equinodiael rechthoeckigh in C , de i ze uur; daer op is uyt A
befchreven de halve circkel D C B , verdeelt in 12 gelijcke dee-
le n , en deur die deelingen blinde linien uyt A getrocken tot op
den Equino&iael; ter plaetfe daer die den Equinoóftaelraecken,
worden de uurlinien, doordefelve, winckelrecht befchreven.
D e ftijl, gelijck in d’andere, langh even aen C A , wort geftelt
in ’t center C , winkelrecht van ’t vlack, de fchaduw van ’t eynd
des ftijls wijft foo de uuren. Ofte, men ftelt een wijfer, als G H r
op twee ftijlkens, als H L en G K , van lengde even aen C A, op
de linie C A, over wederfijden even verre uyt het punt C,kruys-
wijs over den Equino&iael, evenwijdigh met des werelts a s; de
fchaduw daer van valt dan langhs de uurlinien.
D E R -
O N D E R S C H E Y T
des tweeden Boecx.
Van de
Z E Y L S T R E E C K E N
en haer gebruyck in de Zeevaert.
Er wy tot de Voorftellen komen, fullen defe
weynige woorden dienen totonderrechting.
Tuflchen de wegen die men te lande, ofte
zeylende over de zee, doet, is groot onder-
fcheyt: die te lande verftaet men, te gelchie-
den , van d’eene plaets tot d ander, alle
recht, langhs grootecirculen der Sphanaz,
fnijdende alle Meridianen , die men ontmoet, met verfcheyde
hoecken j die te fcheep over ze e , eenige recht, fommige circ-
kelwijs, en de meefte krom gebogen als flangtrecken, nae de
leydingh der compaflen; Recht hjn die, alsmen zeylt zuyden
ofte noorden op de Meridianen, en ooft ofte weft op de middel-
lijn;Circkelwijs,alsmen zeylt ooft ofte weft buyten de middellijn
evenwijdigh met de felve, doorloöpende alle Meridiaenen met
rechte hoecken;Krom gebogen,alsmen zeylt op alle andere ftre-
ken, waer door men van de middellijn afwijekende, ( t fy noord-
waert ofte zuydwaett) eene der polen altijdt meer en meer ge-
naeckt. Zulcx gebeurt, door dien de fchepen, geftiert wordende
nae ’t wijfen der compasnaelde,(dio, door de kracht der Zeyl-
fteen, altijt het noorden aenfiet) op een ieeckere ftreeck, buyten
’t zuyden, noorden, ooft, en weft, kromme gebogen linien
befchr ij ven, en alle Meridianen die hun gedurigh ontmoeten,met
V t ■ gelijcke