t l 6 T G E B R V Y C K DER GLOBEN
fal dan gelijck ftaen met het zuyden en noorden des hemels. ’ ?
Door de Azymuth op feeckere hooghde, gefchiet op een wijfe als
mèftdeSon, alleen met dit onderfcheyt; in plaets van de fchijn
der Son, ftel een penneken foo veel graden bezuyden ofte benoorden
het weft, als de fterre is bevonden benoorden oft bezuyden
het ooft; breng dat penneken, de ftijl in ’t midden, en
deftery op uw geficht over een; delinivan zuyden en noorden
op ’t bord, fal dan gelijck ftaen met het zuyden en noorden des
wcrelts.
L V. V o o r s t e l .
Hef afwijefón, achter-, en voor overhangen, van aüe
fuperficien te vinden.
WAnneermen een Sonnewijfer op eenige muur, niet recht
tegen ’t zuyden ftaende, wil befohrijven; moet men eerft
weten, oft die in ’t loot recht opftaet, dan oft die voorwaert ofte
achterwaert over helt. Ten tweeden, hoe veel die van ’t zuyden
ofte noorden, ’t fy na het ooft ofte weft, afwijekt.
D
T e vinden, oft die recht ftaet, ofte
hoe veel die h elt; maeck een
vierkant bord, en daer op, uy t eene
der hoecken, een quadrant, in
po graden verdeelt, met een hangsloot
, als hier nevens afgebeelt. Indien
die muur voorwaert over
helt , ftel de ftjde des quadrants
A B daer tegen, indien achter-
waerts, de ftjde C D ; de lootlijn
fal het overhangen toonen aen de booge B E.
T c vinden hoe veel die van ’t zuyden afwijekt, indien die recht
opftaet, ofte dat het voor ofte achter overhellen niet groot is:
ftel
MET EEN VASTEN AERDKLOOT. 127
ftel een ftijl, van yfer ofte kooperdraet, in de muur, alom winckel-
recht daer van, en verbey tot dat de fchaduw der Sonne daer van
recht in ’t loot neder valt, \ welck met de fchaduw van een lootlijnken
daer nevens is te proeven : meet, in dat oogenblick, de
hooghte der Son, en foeck daer uyt, door’t 3 4'Voorftel, haer
Azymuth; foo veel ghy die bevindt, even foo veelis die muur
geweeckenvan’tzuyden; is’t voor demiddagh, deafwijeking
is na ooft, is ’t na middagh, na weft.
Anders.
Indien de muur in ’t loot recht ftaet, neem waer, wanneer de
Son met de felve ftaet in een rechte lini, dat is, wanneer die recht
daer by langs fchijnt; meet in dat oogenblick de hooghde der
Son, en foeck daer uyt d’Azymuth; de afwijeking dan van loo-
danigh een muur, verfcheelt effen po graden van d’Azymuth der
Son, aldus: indien die peyling gefchiet des voormiddaghs, en de
Son ftaet aen’t oofteynde desmuurs, foo veel de Azymuth der
Son dan meer is als p o , even foo veel wijekt de muur van t zuyden
nae ’t ooft; ofte foo veel die min is als po , foo veel wijekt
die van ’t zuyden nae’t weft : gefchiet dat des namiddaghs, als
de Son ftaet aen ’t wefteynde des muurs, foo veel de Azymuth
der Son dan meer is als po , even foo veel wijekt de muur van het
zuyden nae ’t weft; ofte foo veel die min is als po, foo veel wijekt
die van ’t zuyden nae ’t ooft. I s ’teen achteroverhellende muur,
treek daer op een lini evewijdigh met den horizon; ofte is teen
vooroverhellende, fteeck een lini evenwijdigh met de folve, een,
twee, ofte meer voeten daer a f, na de gelcgenheyt toelaet,
op de waterpafle grondt; hang dan een lootlijn, en verbey, tot
dat de fohaduw van de felve valt, op de achter over hellende, op
die voorfz lini evewijdigh metten horizon: ofte, op de afgefteec-
ken linie op de grondt evewijdigh met de vooroverhellende;
meet dan op dat oogenblick de hooghde der Son, en foeck daer
uyt hare Azymuth; de afwijeking van foodanigh een muur verfcheelt