G E E S T E L Y K E
2 0 6
ken hebbe ik hier over in de
Hehetica. In deze piaatzen is de merkelyke
en fchielyke val van het VVcerglasgeenevoorzegging
van Hagel, maar alleen van eenen
dichten Regen. of regenachtig onweder, en
de beheerzing van den zuydenwind. Doch
hier Word ter weereld niets gclezen van eenig
natuurlyk teken, waar uyc de h'gyptenaavs
wel zouden hebben kunnen beiluytcn dac 'er
zelfs eene lichteHagelbuyzoudevolgen, veel
min eenen Hagel vanzo eeneonmarigegrootte.
Maar die G O D, die by de Heidenen 00k
den ÍVolkend'Ui-ínger genaamt vvord j ziel ik
zalf zegt hy . tnorgen omrent dezen tyd op
deze zelve iire van den dagb^ eenen zeer zwaren
bagel doen regencn desgelyke in Lgsfte
niet gcivceß en is van dien d.ig af, dat het
^egrondet is tot nii iog.. Hier is een tvvederley
bewys van ccn wondervverk, één in de
vall beftipten tyd, het ander in de zake zelve.
Doch ZG groüC is de langmoedigheid van
den alderbeilen G O O , dat hydenDvvingeland
he.'fclaten waarfchouwenvoorzynnoodfchikkclyk
vcrderf: vs. II. Endsnu^ zend
beueit, vergadcrt uw vee, ende alks '^at gy
(>}> den Velde hebt .alle menfchen endegedierte,
dat op den velde graonden zal worden, ende
fjiet in huys verzamclt zy» en zai, als deze
Hagel op haar vallen zal, zozullen zfßervén.
Endeziedaar, de uytwerking beantwoord
ftiptelyk de voorzegging, dewelke
Mofes o^ G Ü D S bevel had gedaan!
• Verder leezen w y , dat deze Hagel op het
ßi'ekken van Mofis ßaf naar den Hemeln is
gevailen. Dat hier alle wysgeeren zwygen,
en voor Harpokrates í^tútn. Alhier is geen
verband tullchen de oorzaak ende het veroorzaakte,
of liever tufichen het teken en het
betekende, ende veel minder, dan in dat.
'De ßaf jiaat in den hoek, derhalven zal het
margen regeneti. De ikf naauvvelyks zynde
uytgeftrekt, gaf de H E E R E donder en
bagel.
Deze. ten eeneraaal byzondere befchikking
van dit hagelachtig onweder leerd uyt een
nieuw bevvysdom van de Goddelyke Almacht.
Onze gefchichtfchryver, te gelyíc ooggetuyge
en werktuyg van een zo groot wonderwerk
befchryft met zeer nadrukkelyke woorden
ditdroeviggewrocht, w.23. Endede HEER
E gaf donder en hagel, ende 't vyerßhoot na
de aar de: endede H E E R E liet hagel regenen
Over Egiptenlandt. vs.24. Ende daar was
hagel ende vyer in het midden des hagels vergangen:
hy ivas zeer zwaar, desgelyks en is
in den gantßben Egiptenlande noit geweeß,
fmt dat het tot een volk geweeß is. En de
waardigbeid en het wezen van het Wonderwerk
word gegrond op de ongevoeligheid
van de zaak met de luchcftreek van Egypte.
De Hagel vereifchte eene onmatige koude,
in die Landilreek nimmer te verwachten,
ende nochtans fchynt luflcben den Hagel gedurig
Vuur. Dai gefchotene Kogels zyn voor
eene belegerde Stad, zyn voor Egypte geweelt
gloeijende Kogels en groote Üukken
Hagels. Hei is geweeft eene Goddelyke vuurwerkcry.
Ik beken we!, dat in een Hagelbuijig
onweder dikwyls flralen van blixem
tulicheninkomen, dewelke zeer groote, waar
zy komen, en vcrbazende vernielingcn aanrechten
: maar daaris. let wel daar op, onderfcheid
gelykals tufichen Hagel en Hagel,
zo ook tulichen blixem en blixem, ja zo on-
. eindig groot, als tuUchen de Werken, gelyk
wy die noenien, van de Natuureende
Wonderwerken. Inmiddels is het werkvan
eenen Natuurkundigen, en zichzelvenenanderen
te verbeeiden, hoe dat op G O O S bevel
dat Goddelyk Wapenhuys, de omzwevendeLuchthemelfchielykheeft
kunnen vervuld
worden met waterachtige, zalpeterachtigCi
2ulphurachtige, bergitoffige en andere
deelcjes, dat deze vergadert zynde in dikke
zwartgele wölken, gebroken zyn ende van een
geicheurd, verbroken en ontbonden wordende
door eenen rterken Weßewind, eerft door
den Zuydewind dun gemaakt, doch dat daar
aanitonds op volgt eene zeer koude Noordewind,
die de zeer dicht nedervallende druppelen
geftremr heeft totysbrokken. Dat inmiddels
hebben moetenvergadert wordende
zulphurachtige, de zalpeterachtigedeeitjes,
tot vuurigc klompen, door eene zeer raiie
beweging worden aangeltoken; dat de blixems
in het midden der duyllernifzen glinlleren,
deweerlichten wordenafgefchoten, de
donderilagen rommelen.
Men moet niet voorbvgaan de kracht van
het woord Jalah^ hy heeft gelopen, gegaan^
heen en weder gelopen ^ het welkwyoverzetten
fihieteny ußfihieteny gepall op de zeer
fnelle beweegingvan den BÜxem, welke de
ondervinding van den Büxem bewaarheid:
want wy zien, datfchielyker dan een oogenblik,
het blixemachtig vuur van den T o p cenes
T o o r en ofte Boom tot aanden worteltoe
word gefchoten, dat tot gruys verfcheurd
worden de alderdikrte Houccn, dat de Pannen
derDaken worden weggenomen, deaU
derhardñemetalen gefmoiten, dealderdikfe
rotszen doorboort worden , zodai'cr op deze
Aarde niets is» het welk eene zo groote
kracht kan wederílaan.
Niet alleen moeft het Gezicht bezet worden
ende verfchrikt door de heen en wederzwevendevuuren,
maar ook het GW^öcr, wegens
de oneindige bewegingen en wederomkaatzingen
vandetrillende Lucht, gelykruede
her (jemoed zo van de Hlixems als van de
Donderilagen. T ß X^lll. Ende de
HEEKE don der de in den Hemel y ende äe
Alderhoogße gaf zyne ße-tme 5 haq^el^ ende
vy erige kokn. vs. 1 f , Ende hy zonJ zyne py-
¡en
TAB. crxxxni.
E x om Ciip.ix.v,3j.32.
L i i i i i i i i etllorclcuiii
I.A.F't.o-üh red,- .