N A T Ü U R K U N D E .
neder viel, eér dac het tegende Aardewierd
verbryzclc, op den rugge van een onderfchietenden
Arcnd is ontíangen ; we!k even het
'¿clfde by Tau/anius in Meffeniacis word gele2en,
dat gebeurd is aan Anjlomeneí, door
de Lacede moniers in de Ceada ge wo rpen-
Alle welke zaken eérverdichtzeis, danwaarheden
zyn. Maar echter moet de verklaring
van de bchriftuurplaars > welke wyondc r banden
hebben, worden opgezocht, alwaarGOD
gezegt word de ¡fracliten te hebbengedragen
op vleugelender Ar enden ^ gnal khipe nejar im,
d e LXX. hebben hooje: epipterugoon aetoon.
De gel yklayd ende plaats ftaat Tieui. XXXII.
) r. Gehk een Arend zyn ne(i opvjekt, over
zyne jongen zrj^ecft., zyne vkugelen uytbreit,
neemtfe ende draagf/e op zytie vlerken: Gnai
eberato; epiioon metapbrenoon antou. Doch
het is Bochart niet waarfchynelyk Hieroz p. IL
l. II. c. }. dac de jongen van de Arenden door
eene geduuige voeringe gediagen worden,
rniar veel eér , wanneer zy beginnen te vliegen,
en in de poging zelve te kort fchietende op
de vleugelen der ouders worden ontfangen
en onderllut, tot dac zy zieh wederom aan
d e L,ucht durven vertrouwen- Zo wy de Joden
gehoor g even, zo maakc de Vader - Arend
een befluyc op. Dusdanig fpreekc Rabbi Salomo
: IVanneer hy zyne jongen overvoerd van
de eene flaais na de andere, voerd hy die niet
Over met zyne voeten^ geljk de andere vogels,
om dat zy den Arenä vreezen, de-welke door
de vlucht zig om hoog begeeft, enhoger dm zy
vliegt: en derhalven de jongen met de pooten
dragen, op dat 'zy de Arenden niet ontmoeten.
Maar de Arend vreefl met dan de pyi; en dit
is de rede, ^aarom hy zyne jongen opdevleugels
drangt, als by zieh zelven zeggende: Ik
hebbe liever, dat de pyl my kwerß^ dan myne
jongen. Ißdoriis dit dragen op de vleugelen
ook de Wouwe toe Ong. l. XII. c. 7.
D e Ysvogels ALhanus Hiß.l. ^ü. 17. TlutarcJ}.
¿ib. utra Anim. AntigonusHiß. 27. De
Ojevaars Scholiaßes Anßophants in avib. Suidas
in Antipelargein. Bafdius tu Hexaem.
Horn. 8, Ambroßus in Hexaem. l. V.c.\(>
Eu(lathius /Intiocbenm. Tacitns-^'xw den Fenix.
15y aldien wy naar de Schryvcrs der Natuurkundige
gefchiedemfle overgaan, van dewelken
wy voornamentlykonderiland vorderen,
zo hebben wy tot noch toe niets gevonden,
hfc vveikgenoegzoude zyn, d.icdezedingen,
devvelke ik boven uyc Bochart hebbe bygeb
ra c h t , van /íVd'rúz'aWw zouden gelleic worden
op de lyile der onware, of onzekere zaken.
Nochcanszoudeikgeloven, daidelecnipreukigc
uytdrukkingen van de öchriftuur
onderfchraagt worden, door de Naiuur zelv
e , waar in zeer vele zaken zyn, dewelke
voor ons fchuyl gaan. Het lichaam van den
Arend is inderdaad, gelyk door ílerkte.
zo ook door grootce boven alle andere
2 Í 7
Vogels uytmumend , cii voornamentlyk de
ß or ftlp rieten, door welke d e vleugels worden
onderilut, llerk, op dat zy lianne jongen cn
andere dingen op den rugge geinakkelykzouden
kunnen dragen. tnde^zulks fchynt de
Natuur zelve te hebben vereifcht. Deze Vogels
nellelen op afgebroke, zeer höge iîcenklippen
van dewelke de jongen millchien ter
vlucht noch niet duchcig door een Heilen val
het leven naauwelyks zouden beliouden, ten
zy dezelve door dit zeer gemakkelyk, en
zacht ondcrileiinzel der Vleugelen wierdei»
gedragen ; gemakkelyker waarlyk, dan de
klaauwen van deze roofgierige Vogels zyn.
Van de liefde der Arenden voor hunne Jongen
fchryven anderen niet zeer voordeelig;
ja zy maken deze ten eencmaal zonder hefde
Arißoteles lib. IX. c. 3 4.. van eenen ajgiivßigen
aar dt i zodathy zyne jongen voor den tyd
uyt het neft werpt. Baßllusin Hexaem. Horn.
8. Adikotaton peri teyn toon ekgonoon ektropheyn.
Doch daar en tegen Ailianus Ihß. L.
II. c. 4. waar van de Tyte! is, Teri teystoori
aietoonßorgeys, zeylotnpootaton zo oonperi ta
neottia. Diergelyke zaken heeft Apoßolius
Cent. II. prov. 6. oppianusdeVenat. L. lll.vs.
115. Voornamentlyk geefc ò'uidas op hcc
woord euxenos uyc Thiloßratns Apol. L. l.
c. 5. aan den Arend een getuygcnis gelykformig
niec het onze van Moies: de jongen
der Arenden vliegen rondom de ouden met noch
zwakke vleugelen de vlucht van hen 1er ende.
Zeker Dichter heeft onzen T ext van Mozes,
over het Lied van Mozes, welken Bochart
een zeer edelen noemd, dus uytgebreid;
Ac ve lut A ht um Princeps ftdvnsqne Tonanti s
Armiger implumes, adirne fine robore natos-
Sollicita reefovet cura, pinquisque ferina
Indulget paßus : mox ut eum viribus ahs
Vefiicipes crevere, vocat ß blandior aura
Ex pan fa invitât pluma, dorfique morantes
Excipit, attollitqíie huma is ,plauß!que fecundo
Fer tur in arva timens oneri, ^ tarnen impete
predo
Renugium lentans ahrum, incnruaqae pinnis
Veld legem, hiimiles tranat fub nubibus oras.
IHjic fsn(m Jupera alta petit : jamjamque fub
aßra
Erigitur, curfusque leves, citus urget in auras.
Omnia pervoUtans lai e loca ¿r agmine f¡eftis
Fertque referí queßm vario, moremqne volandi
Addocet. IIU autem, longa a(fvetud¡ne doñi.
fauhitim in cipiunt pennis fe credere calo
Impavidi, lantum dteneris valet addere cur am.
't Welk wy dus gevolgc hebben.
Ve Vorß der Vogelen^ de géle Wapcndrdq^er
'Desgróten 'Dondergods, beioond zig zelfnooit
träger y
Nog agtelézer om zyn Jongen, zonder kragt
En
M 1 ^ tit I
. í J ' ! ; ! ^
• i ,