Äi
i i i i A i
''j'i
am«
k
i'fffr
3 0 4 G E E S T
AUesondcTMauwkeurigcrverbcetering.Maar
hier ftmt aan te merken, <Jjt der e uytrekeiiing
niet bcdoelc, dan dat evengelykvoeiige
of de oppei-fte Altaar, uvt welke dehoorneii
IC voorichyn komen. Dus 7,yn de Joden gewoon
het te verklaren. Doch aifchoon dit
Befielt wäre , 10 is het echter niet waarfchynelyk,
dat deze ganfche Altaar van Mezes
te gelyk raet den voetüal gcwecll is van
deielve hoogte met die van Zakmn, ofvan
10. Ellen , om dat zy tot de overvoermg
draagbaar van de eene plaats tot de andere
min zoude lyn bekwaam gewedl. Ltmdm
fielt ten hoogllen 7. eilen, namentlyk.
VoordenbovenftcnAltaar. ofeigentlyk
zo genaamd - - -
Voor den grondllag, waar op die
gebouwd was " " " " '
Voordenonderttengrondflag -
eilen
3i.
H-
;elyk.
E L Y K E
doorgevallen; anderen willen ook wel, dat
gelyk a
vs. ¡s.
2.t. 71.
4. y/ri
J'/'ß"
chns te gelo
Witüm vcrtoond allcen het bovenfle e
voetige op het CXC;V. Primblad.
Uyt den altaar eigenilyk zo gezegt
mentlyk uyt dellelfs vier hocken, Itaken vier
hoormn uyt, wel zodanig , dat zy met het
Lichaam van den Altaar zelven van dezelve
Verknochtheid zyn gcweell; aldus mocter
verllaan worden de woorden vs. 1. «vi hea.
zMn zyne Immen zyn. Daat zyn 'er, de.
welke door de Hoornen alleen maar verllaan
de vier hoeken van den Altaar, gelyk Anas
Montamna'rmeUush'j Bonfrerimom Exoi.
X X m . i. Doch het gevoelen der Joden is
eenparig, dat ook deze Hoornen cvengelykvoetige
zyn geueel l , ofvierkanteuytllckkcn,
uyt de hoeken voor nytllekcnde, van binnen
h o l , zo dat het bloed daar kondc worden
incregoten, ook met kopcre platen bedekt.
O? de Ofterhanden aan deze Hoornen zyn
vaft gebenden geweell, l.iat ik anderen Over
• om te oordeclen. Die voor het bevefligende
gevoelen zyn, brengsn by Pf. CXVl l l . 17.
ßiiiät het Feeßafer met tonweii tit aan de
hoornen des almars. Welke woorden andere
anders uylleggcn. En vvaarlyk by aldien de
Altaar geweell is maar van 7. eilen, zo konden
de blachtoEfers daar aan niet worden gebenden.
iVitfins behaagd de gedaantc naar
de Ramshoornen gelykende. Dit iszeker, dat
ook de Altären der Heidcnen Hoornen hebben
gehad opde vier hoeken. het welk blykt
uyt de Penningentergedachtcnisvanlnwying,
eri andere gcdcnkllukken. Zie Siencer de
Leg. AJof. 'üiif. 1. c. +.
Uver den Rooßer van kofer tietwerk vs. 4.
hebben allen geeneen gevoelen. Daar zyn 'er,
dewelke dit roollerwerk piaatzen op de bovenlle
zichteindcrlyke vlakte zelve van den
Altaar, alvvaar, als op eenen haart, hetVuur
aangetloken, de ofterhanden verbrand zyn,
de allchen door de gaten van het nct zynde
Is een middelfchot gcweelt is van den
Altaar zelf op ecnc zichteindelyke wyze getrokken
, waar door dezelve in twee deelen
iS gedeek gcweell, een bovenfteeneenbenedenile,
gelyk Miiiißerus,^juuifis,7remellius,
Fnedlieb, Leusdet, Thilol. Ebr. Mixt. Dif.
38. Anderen plaatxenhetbovenopden Akaar
in het midden tiillchen de vier Hoornen, de
rand van eene eile zynde daar buvtengcfloten,
s Herbert MagnaL ad bxod. XX^lI.
Scacchi Sncror. EUvchrißn. Myroth:
Bovfreread Exod XV. 14 cnXXyJl.
u Moiitamis .-UrnicUus^ Vilklpandtts.
Antq. L. ¡11. c. 7. ßy aldien ¿¡chacis.
in het aangehaalde Boek
¿0 is 'er in het midden van
den Aicaar eene ronde roolter geweell, even
als eene trechter , door vier ringen op de
bovenlle vlakte onderilut, welke het CXCV11.
Printbiad vertoond ondcrdeFiguur O. Deze
Rooiler plaatll hyop hctaltaartje, "t welk hy
op het Altaar zelf i tel t , en welke in de albeelding
i'. met ramshoornen, gelyk als die
van Jupiter Hammon zelve zyn, is verzien.
Doch Lundivs, wiens gevoelen wy aUiier op
printbladt CXCi. voorltellen, zet.dit werk
rechtllandig om hoog onder de omkring van
den Altaar, welke omkring voorde Priellers
was in plaats van eene wandelrye. Duszoude
de haartllcde van den altaar geheel zyn geweell,
niet doorgeboord, en de aßchen moellen
worden aangeveegt op een hoop, en de zamen
vergadcrde binnen het traliewerk worden
gebergc, en was van binnen het onderile eveii
' gelykvoerig van binnen hol, zo nochtans,dat
hec grond hccft gehad , en boven eene zo!-
dering. In welke holligheid verborgen moellen
worden, by het opbrceken der Legers, de
Vaten tcr heilige gebruiken geordent, en hec
Vuur zelf worden bewaard. Dus krygt de
pUats Numer.JK 14. licht: Ende zy ziUkn
daar of legten alle z, ytiegsreetfcbap, daar mede
den zelven dtsncn, de koolpamien, de
Trawwden , ende de fchoeffelen , ende de
jprengbekkens, alle de gereetfchap des altaars:
tde zy zulleu d/mr over een dekzel van dasfevellen
uyrfpreiden, ende zvllen des zelven
handiboonien aauleggen. Ook ontbrak de bovenlle
Aka.ir geneliolligheid, het welk af te
nemen is uyt Exud XXl^U. 8. Qy zult hem,
den Aleaar. bolvan plankenmaken: gelykals
Hy Ii op den berg ge'j^jeezenheeft, alzozulkn
zy doen. Voornamentlyk diendc hier toe d,it
netwerk, op dat de Lucht een opengegevea
wierd voor iiet onderhouden v^in het \ uur.
h n het is geoorloft legiiicn, dat het Vuur
dus bellooien aan de dekzels des Altaars, door
welke namentlyk het bedekt moeil worden,
gene fchade konde worden toegebrachc Deze
dingen nu zyn alle te verllaan van den Altaar
van Aloßs Tabernakel, wanc met den Altiiar
van
. 'J-l' i
N A T U U fi.
Van Zalomons Tempelbouw is het geheel anders
gelegen geweell. Ook gift Lundius niet
zonder reden, dat de Evengelykvoetige gemakkclyk
zoude hebben kunnen worden afgefcheiden,
zo van den bovenllen Altaar van
den benedenllen wyderen, als deze van den
grondvoet, op dat zo de vaten, als het Vuur
zouden kunnen geborgen worden, ten zygy
zoud willen, dat dat getralyt werk even als
eene dubbelde deur open was, maar dat by
het voorttrekken des Legersalle deelen weder
by een gefchikt waren, opdat de gehele Altaar
door de Leviten zoude kunnen gedragen
worden. Dus word aan hec vyfde vers licht
gegeven; Ende gy zult het onder den ommeloop
des alt aars van henedenopleggenx alzo dat
het net tot het midden des altaarszy: midden
namentlyk van het geheel uyt alle zyne deelen
van de zamengevoegde Altaar , zo dat de
tuflchenwydte van de bovenlle vlakte des Altaars,
of de haartlledeis geweell van eile,
en van den benedenflen grondllag, of den
grond, waar op die flond ook
Uyc deze dingen, die toc noch toe zyn gezegt,
magmen befluyten, dat de Altaar v-ji
wezentlyk^e deelen hetfc gehad; (i.) De
Grondveß, welke bellaan heefcofuyt^Tiii/whout
met kopere platen overtogen, en aan
welke het ßloed van de ofFerhande overgefchooten
is uycgellorc geworden. U-) Het benedente
h'vengelykvoetige (Parallepipedum)
waar in volgens Lundius het roollerwerk was.
(3.) Den Omloop boven dat werk, omtrent
eene eile wydt. (4.) het bovenlle b'.vengelykvoetige,
oi den Altaar zobyuytllekgenaamt.
(5-.) De allengskens opgaande heuvel, den
Prielleren in plaats van eene Ladder dienende.
Daar van dus f.xod. XX. i6. G-i en zult ook
niet met trappen tot mpen altaar opklimmen :
op dat uwefchaamte voor hem tiiet endekt en
worde. Waar uyt het geoorlofd is te befluyten,
dat men opklimmen moell niet by trappen,
eigentlyk zo gezegt, maar längs eene nederhellende
vlakte. £n dat de Priellers opgeklommen
zynblyktuycLevit.IX. z t . 'Daarna
hief Aaron zyne banden op tot het volk, ende
zegendeze: endehykwamafi (van den altaar),
na dat hy het zondoffer, ende brandoffer i ende
danckoffer gedaan hadde.
De Ifraeliten moellen alle inwendige holligheid
van den bovenllen Altaar, ofvan den
eigentlyk gezegdcn, waarzy gekomenwaren
met Aarde vollen. Hier op ziet het bevel
G O D S Exoä.XX. 24. Maak my eenen altaar
'van aarde, ende offcrt daar op uw brandtoferen,
ende uwe dankojferen, fchapen,
ende uwe runderen?^ elk ingepropt 'tVuur niet
weinig het geweit tot de binnenile Deelen
doordringende heeft te rüg gedreeven. Dus
moet op deze wyze de akaar van aarde met
de houte worden overeen gebracht.
In bet 6. vers worden vermeld de bandt-
K U N D E.
boomen des Altaa-.
'•akt van Sittimhout c
ende met koperovertrokken.
Dczediendenom
het ganfche gebouw tc
ragen, gelyk ook de
Arke des Verbondshandbo'omenTieeft gehad'.
Ten dezen einde waren in het benedenfte
Evengelykvoetige aan het netwerk uyc vall
koper twee ringen ingeüagen aan eike zyde,
waar door de Handboomen gaan moellen.
Wn deze word ook melding gemaakt Nim.
Dac tot noch toe is verklaard kan by het
oog worden gezien in de bygevoegde Printvertoningen,
namentlyk van den Altaar van
Mofis, de welke in onzen Text word befchreeven,
en welke degrootile overeenkomft
heeft met den Altaar van den Tiveeden Tempel,
van welken eene zeer geleerde Verklaringgefchreevenvan
myn eertydszeergrooten
Vriend , nu onder de Heiligen,de zeer beroemde
Joan Jacob Cramer Leeraar der H.
Godgeleertheid. Doch het zoude te langdradig
zyn , by aldien ik dit Bouwlluk zoude
willen breedvoeriger verklaren, en miflchien
overtollig, nademaal dezelve uvt de te voren
befchrevene Altaar van Mofes gemakkelyk te
verllaan is; DcGoedgunllige Leezer, hoope
ik, zai vergenoegd zyn met eene eenvoudige
optellinge der deelen , zo als dezelve zo in
de Grondtekening, als inde Doorzichtkunde
beantwoorden op de bygevoegde Letteren in
de CXCII. CXCIll. CXCIV. Printbladen.
a. Hetfondamentlangendebreed
Eilen 21. wyt r.
E e c . DeLyft - - , - 30. — y.
Hh. De plaats van den Haart - 28 3.
g. DeHoorens - - - i.— 1.
i. De wandelrye der Priellei-s.
cc. DeGrondveftuyiileekendebuytenden
Gerde!aan de Noordoolleen Zuydoolle
Hoornen
d. De gaten in den zuyd-weilerhoek het
blocdt ontfangende.
f. Deroode zydedraad, waarmede, de
lyftisomgeven geweeil.
k. Twee zilvere trecht ersgewyze aan den
zuid-weftcr hoek her bloed ontfangende.
I. De appel of hoop der AiTchen.
m n.o. De plaats van den houthoop.
m m.De groote llapel hout.
n. 0. Kleindere Houtllapels.
p, • De allengsopgaande hoogte, längs wel-i
kede Priellers opklommen.
r. De Brug naar den grondllag leidende,
q. De Brug leidende naar de Lyil.
Ten Hot vermelde ik alhii
daante van eene Akaar,
gehonrent. Deze hebben 1
acht genomen. Dus zeg
Synta^m. ly. Uvt Strabo
H h h h
T de Vierkante geen
op de hoeken
lok deHeidenenin
i Lilius Gyraldus
• Wy hebben, zegà
by,