
Vcrtgens Koninklijk b'esMit van 17 September 1806; werd het munthuis te Harderwijk
öiet die *ce Dordrecht, Hoorn, Kämpen en Middelburg opgeheven.x) Tijdens het Gemeene-
toest was de stad in het bezit Van deze inrigting gebleven, zij het dan 00k dat na 1802 niets
gemunt is geworden. Volgens de Notulen van het Gemeentebestuur, had de Magistraat den
4den Juni1 1805, bij Missive aan den Raadpensionaris Schimmelpenninck, zeer uitdrukkelijk
gevlraagd de munt te mögen behouden, als zijnde eene vöomame bron van inkomsten voor
de stad. Toen in October 1806 de waardijn Huijsman aan den Raad kennis gaf van het
Besluit des Konings, werd na deliberatie bepaaid, dat „in aanmerking genomen dat naardien
dit besluit ten opzigte van alle munten genomen was, het van geene uitwerking zoude zijn,
Indien daarover eenig adres gemaakt werd,” en goedgevonden, „hoe Ieed het de Magistraat
dded dat zoo een oud priviiegie de stad ontnomen werd, en hoe nädeelig zulks voor de stad
en burgerij was, daarin te moeten berüsten.” 2)
Ongetwijfeid ten gevolge van deze opheffing, geraakten de zaken van den muntmeester
Lohse in de war, zoo zelfs dat toen hij ongeveer dezen tijd overleed, zij ne weduwe den
boedel als desolaat aan het geregt overliet. Het land zag a f van de vordering op dien boe-
del, ten bedrage van / 942.12.12.3)
Toen de Magistraat zag dat de voordeelen, aan de vestiging der munt te Harderwijk ver-
bonden, verloren waren, trachtte zij althans van het daartoe gediend hebbende gebouw,
eenig nut te trekken, en zond daartoe den volgenden brief aan den Minister van Binnen -
landsche Zaken:
Mijnheer,
Onlangs vernomen hebbende dat de munt, welke sedert het jaar 1379 in deze stad ge-
vestigd is geweest, door een besluit van zijne Koninklijke Majesteit vernietigd is, heeft ons
dit zeer getroffen uit hoofde van het verlies dat onze stad daardoor komt te lijden, aizoo
een aantal ingezetenen daaruit voordeel genoten en een bestaan daarin vonden; het is om
die reden dat wij de vrijheid nemen Uwe Exc. te verzoeken het daarheen te willen diri-
geren, dat het huis met zijn toebehooren, hetwelk niet zoovele jaren geleden geheel vernieuwd
en een Vierkant gebouw van groote extensie is, van binnen voorzien met eene
groote tuin, tot eenig ander nuttig gebruik voor den lande geemploijeerd möge worden,
waardoor onze stad weder tegemoet gekomen zou kunnen worden in het verlies dat zij door
het verlies van de munt komt te lijden, nadien het grootste gedeelte der ingezetenen nu
alleen haar bestaan-uit de Hoogeschool, welke alhier geetablisseerd is, moet trekken en
alhier voor dezelve geene andere ressources zijn.
Wij nemen de vrijheid enz.
1) Verzameling van wetten van zijne Majesteit den Koning van Holland, dl. 1 , bladz. 241.
a) Raadsbesluit 27 October 1806.
3) Raadsbesluit 31 October, 28 November 1806.
4) Raadsbesluit 28 November i8od.