
7 * ?
of hij ontslagen was of bedankt had, bleek mij niet. Er was gewerkt aan Nederlandsche
enkele ducaten, van a December 1631 tot ao April 1635, 2376 mark 2 ons 2 eng., waar-
van in de bus 318 stuks (N°. 225). Aan sleischat maakte dit f 702— 13— 30.
Nederlandsche rijders, tusschen 9 Juni 1632 en 29 Mei 1634, 135 mark 7 ons 13 eng.
waarvan in de bus 10 stuks en waarvan de sleischat bedroeg f 37— 8— 16 (N°. 224).
Nederlandsche leeuw end a alders, tusschen 3 December 1631 en 16 April 1635, 17082 mark 5
ons, waarvan in de bus 550 stuks, en waarvan de sleischat bedroeg f 6 \ o— 8— 46 (N°. 226).
Geld ersehe koperen duiten (N°, 2 2 1 ), tusschen 13 December 1631 en 3 April 1635, 955
mark van 116 stuks, en eene remedie van 4 stuks; in de bus werden gevonden 159 stuks,
de sleischat was voor den muntmeester. Het geheel daarvan, over deze bus, bedroeg
f 13(80 10— 45. Bij adres van 5 November 1636 had de muntmeester eenige meerdere
speling op de remedie verzocht. (Zie Register op het Archief van Deventer, bladz. 76).
Bij de opening werd Alewijn als gemagtigde vertegenwoordigd door Gedeon de Jonge, dus
leefde hij toen nog. Gerrit Sluijsken fungeerde als waardijn en essayeur. Tegen de vereeni-
ging van deze twee ambten leverden, de Raden en Generaalmeesters een vertoog bij de Staten-
Gen. in, onder dagteekening van 18 November 1639. Toen twee jaren vroeger Sluijsken sol-
liciteerde als essaijeur-generaal, bij den dood van Teijlingen, berigtte hij zelf als aanbeveling,
dat hij 14 jaar als essaijeur en 4 jaar als waardijn werkzaam was geweest. Menigyuldig
zijn de voorbeelden dat men hier te lande in het muntwezen twee ambten op ¿¿n persoon
vereenigd zag.
Mij kwam eene Memorie voor, in 1637 aan-de St.-Generaal waarsehijnlijk door Sluijsken
bij de vorengejnoemde sollicitatie ingediend, „om Haer Hoogm. te informeren hoe na van
maagschap o f geslacht tot noch toe in Zeeland, de Noorderquartieren, Overijssel en Gelderland,
te zamen zijn geweest Muntmeesters-Generaal van de munt, en Assayeur-Generaal.”
Daaruit blijkt dat Balthazar Wyntges, de oude, gehuwd met Anna Fleming (Vlemmynck),
00k een muntmeestersgeslacht, in 1553 muntmeester is geworden van Deventer, Kämpen en
Zwolle, en in 1580 van het Noorderkwartier. Zijn zoon Casper was zijn essayeur, en na
zijn dood, 3 October 1589, zijn opvolger in het Noorderkwartier.
Hendrik, en Balthazar Wyntges de jonge, zonen van voornoemden Balthazar, zijn munt-
meesters geweest, de een van Overijssel de ander van Zwol, terwijl de vierde zoon van
Balthazar den ouden, dus hun broeder Melchior, Generaal van de munt was. De essayeur-
generaal Douw te Dordrecht, werd na zijnen dood opgevolgd door Lourens van Teijlingen,
gehuwd met Christina Wyntges, wiens neef Jan Wyntges, en wiens 00m Caspar Wyntges
muntmeesters waren. Nicolaas Wyntges was essayeur van zijn 00m Caspar, en later van zijn
schoonvader Hans Sweerts, terwijl Johan Alewijn wederom zwager was van den Generaalmeester
Simon van der Meijden.
De opvolger van Alewijn, als muntmeester van Gelderland, Was Johan Wyntgens1) die
waarsehijnlijk in 1635 is aangesteld. Zijne eerste muntbus toch loopt van 8 Mei 1635 tot
den laatsten Mei 1640. Zij bevatte:
Nederlandsche enkele ducaten, waarvan waren verwerkt 4755 mark 7 ons 6 eng., waar- *
x) Niet te verwarren met Johan Wjjntgens den Essaijeur-Generaal, die in 1644 overleed.