
deelen aangaande de onderhandelingen met Gelderland om toe te treden tot het voorstel door
de Staten van Holland en Westfriesland gedaan tot het aanmunten als Standpenning van den
gülden met zijne veelvouden. Gelderland trad den I3den Juli 1682 toe, in welk jaar in dat
gewest drieguldens werden geslagen (N°. 330).
In 1672 en 1673 is er weinig gewerkt; voor zoover mij bekend, alleen zilveren rijders in
eerstgenoemd jaar. Men had in deze jaren inkwartiering in de munt, vandaar de weinige arbeid.
Uit het Verbaal van Sluijsken’ s vierde muntbus, welke in September 1683 werd geopend,
blijkt dat van 15 Augustus 1674 tot 14 September 1683 zijn geslagen:
Nederlahdsche zilveren rijders, op den voet van 1659, 61653 mark, waarvan 2035 stuks
in de bus (N°. 314).
Nederlandsche zilveren ducaten, 5344 mark waarvan in de bus 176 stuks (N°. 316).
Nederlandsche rijksdaalders, tusschen 8 September 1674 en 26 Augustus 1676, opden voet
van 1606, 5689 mark, waarvan in de bus 189 stuks (N°. 315).
Leeuwendaalders, 7598 mark met 252 buspenningen (N°. 326).
Statendrieguldens, öp de instructie van Holland en Westfriesland van 6 April 1680, aange-
nomen door H o f en Rekenkamer 13 Juli 1683, op 7a43/33i in het mark, en een gehalte van
11 penning 1 gr., tusschen 9 November 1682 en 14 Juli 1683, 866i mark, waarvan 288
stuks gebust (N°. 330).
Bij Resolutie van 26 September 1681 was door Gelderland geconsenteerd in den muntslag
van 1 , 2, 3 en j/ä guldenstukken, „na dat bevorens eene goede, bestendige en onverbreeke-
lijke orde en voet op het muntmateriaal zoude zijn beraamd, en alle ingezetenen gehouden
en gedwongen zieh daarna te reguleren, zieh overigens conformeerende met de consideratie
van Zeeland volgens Resolutie van 21 October 1680.”
Hollandsche sc hellin gen, op den voet van H. en W.-Fr., van 14 September 1670, aangeno-
men door Gelderland 18 September 1681, op 49s/i2 per mark, en een gehalte van 7 penning,
tusschen 3 November 1681 en 14 September 1683,. 7840 mark, met 1308 buspenningen
(N°. 328).
Dubbele stuivers, op genoemden voet, aangenomen 12 November 1678, tusschen 30 November
1678 en 4 Augustus 1680, 4120 mark met 689 buspenningen (N°. 320). Volgens eene
andere opgave nu ad. 1503/4 per mark.
Nog had hij geslagen koperen duiten volgens appointement van H. en R. van 7 Maart 1663
en Resolutie van 12 November 1678, op 116 in het mark, met eene remedie van 4 eng., tusschen
15 Febr. 1676 en 26 Mei 1681, 7719 mark, waarvan in de bus 1286 duiten (N°. 318).
De geheele sleischät dezer bus, bij welker opening Peter Fefjt als opvolger van Berriard
Pannekoek, waardijn, en Herman Hendrikz. essayeur wären, bedroeg f 6329— 10— 21.
Sluijskens laatste o f vijfde muntbus werd geopend 24 April 1695, en bevatte het gewerkte
van 19 April 1684 tot 17 Januari 1687. .
Hij had gewerkt:
Statendrieguldens, tusschen 19 April 1684 en 17 Januari 1687, volgens de instructie van
Holland en Westfriesland van 6 April 1680, aangenomen door Gelderland op 13 Juli 1682,
op een allooi van 11 p. 1 gr., in de snede 7243/33x, remedie 1 eng. 1 gr., de hoeveelheid van
5595 mark, waarvan in de bus 186 stuks' (N°. 333).
— p—