
welke op i Sept. 1590 werd gebragt op 3/4 gr. x/a eng. De sleischat werd bepaald op 19
stuivers per mark, en den 10 April 1593 gereduceerd op 2 schell, vl. De ducaat werd
gevalueerd op 3 g. 8 stuiv. Meer dan ¿¿ne soort ducaat werd door hem in den tijd waar-
over deze rekening loopt, geslagen (tusschen 1588 en 1593)* Hierna komen onder N°. 551
56, 57 en 62 de verschillende soorten voor. In vorengemelde missiye van. ultimo Januari
1589 vind ik „aengaende den enckelen ducaet van*Hongerie sult dieselve moegen munten,
stellende' op d’een sijde' een leeuw, ende op d’ander sijde een manneken, yolgens de figuren
U toegesonden” en 00k nog „sult noch munten een ander enckel ducaet, stellende op d’een
sijde een vrouken mit een kijndeken op ten arm, ende op d’ander sijde oick een manneken,
onder het vrouken een leeuw en onder de hant van *t manneken oick een leeuwe, IJ) ende die
omschriften sullen sijn op d’een sijde': c o n f id e n s . domino. n o n . m o v e t v r , en op d’ander
sijde: m o n e ta . a v r . d v c a . g e l . und soe verre d’eerste enckel ducaet mitter leeuwe goede
treck heeft, sult dair by blijven, ende d’ander laeten berusten.
Den ,26. Januari 1591 ontving de muntmeester verlof „ducaetgens voirtaen te maecken aan
die een sijde een manneken met die werelt op de hant, ende het wapen off Geldersche
leeuwken tusschen die beenen.” (Zie N°, 5(5.)
Voorts moest hij slaan Rijksdaalders (N°. 59), op gelijk allooi en gewigt als in 1586 was
bepaald (z ie N°. 4 8 ), nu gevalueerd op 45 stuivers, waaromtrent hem werd gelast „id beldt
van den Fürst sult ghij laeten stellen, mannelick, blootshooffs, sonder huijff, mit een baert,
ende een swaert in die hant.” De remedie hiervan werd 17 Juni 1590 op 1 x/a gr.;x eng.
gebragt.
Eindelijk kreeg hij nog last te vervaardigen Geldersche daalders, op den voet van den
Hollandschen (N°. 58), op een allooi van 9 penn., een gewigt van 8 -®/9 per mark, remedie
i*/a gr. i x/2 eng., gevalueerd op 6 schellingen vlaems, en halve daalders als voren, op gelijk
allooi, 177/9. per mark, sleischat 4 gr. 6 m. vl. Deze halve daalder schijnt niet gemunt.te
zijn. Omtrent dezen daalder werd hem gelast „sal dy munten stellende op d’een sijde een
groote leeuw sonder Croen, ende op d’ander sijde een Waterman mit een kleen leeuwken in
de schilt, hebbende een kleen Croentgen op ’ thooft, und sult op die sijde van den waterman
d’ inscnptie stellen: m o n e ta . n o v a . o rd i . g e l . ad . v a l . h o l . und opt ander sijde van den
leeuw: c o n f id e n s . domino. n o n . m o v e tv r .” Hof en Rekenkamer bevalen Alewijn aan-
gaande deze munt nog dat, indien de Generaalmeesters van de munt ;.warigheid maakten
aangaande het munten .van dit stuk, hij dan geene belofte mögt doen om de,Stempels te
veränderen o f andere te Dordrecht te halen , maar dat. hij hun in dat geval, zulks in allerijl,
door een expresse bode of looper moest doen weten. Hij moest berigt inwinnen o f die van.
Hoorne en Campen zieh 00k voegden, naar eene generale ordonhantie; zoo niet dan moest
hij 00k blijven doormunten. Hij mögt eindelijk continueren met het slaan van de munten,
bevolen in 158*5, mits voor den Rosenobel en Ducaat niet meer tot sleischat. gevende dan 19
stuivers, en voor den zilveren Reaal 2 gr. 41/a m.
In hetzelfde jaar 1589, en wel den 27 Augustus, werd hem eene nieuwe ordonnantie ge-
geven, en thans voor een dubbelen Ducaat, „mitte twee hooffden” (N°. 54)* Die ordonnantie
z) Eerstgenoemde Ducaat met den leeuw is mij nog niet voorgekomen.