
van de sleischat bedroeg f 1406—13— 11. Het gewigt en gehalte waren niet volkomen toe-
reikende. (_N°. 231).
Neder lands ehe halve gouden Ryders, tusschen 11 Juni 1636 en 27 Juni. 1636, 13 mark
2 ons 4 eng., waarvan de sleischat bedroeg f 3— 13— 3 (N°. 228). •
Nederlandsche leeuwendaalders, 93603 mark. Hierover bedroeg de sleischat f 3509— 13— 12
(N>. 234). Het gewigt liet te wenschen over. (5 November 1636 was hem^ door het Hof de
uiterste speling vergund in de remedie, hetgeen, 24 October 1640 geconfirmeerd werd). -
Gelder sc he koperen duiten (N°. 227), tusschen 1 October 1635 en ultimo Februari 1636,
5093 mark, op den voet van 116 in de snede, remedie 4 stuks op ’ t mark, de sleischat was
voor den muntmeester. Het gewigt was eenigzins schraal.
Zijne tweede muntbus liep van 1 Juni 1640 tot 13 November 1645V-in welken tijd waren
geslagen:
Nederlandsche enkele ducaten, (N°. 235) 2544 mark.
Gouden Nederlandsche Ryders, zoo heele als halve, tusschen 2 April 1644 en 2 Juni 1645,
1458 mark, (N°. 247 en 245).
Nederlandsche leeuwendaalders, (N°. 236) 122938 mark.
Nederlandsche stuivers mette pijltgens (N°. 237), tusschen 8 November 1641 en 4 December
1644, op den voet van 4 penning fijn, en van 186a/3 in de snede, remedie 3 gr. 3 eng.,
2260 mark, waarvan het allooi goed werd bevonden gelijk mede het gewigt.
Bij placcaat van 3 Mei 1623 verboden de Stadhouder Cantzier en Raden, de dubbele,
enkele en halve stuivers van Batenburg, terwijl bij placcaat van 7 Januari 1639 alle duiten1)
geslagen buiten de Vereenigde Nederlanden, voor billioen werden verklaard.
De stuivers in het jaar 1640 geslagen, (N°. 237) schijnen aanleiding te hebben gegeven tot
klagten, welke wel wat laat, althans eerst 19 Juni 1643, in de vergadering der Staten-Generaal
ter tafel werden gebragt. Wel waren zij op de volle waarde geslagen, maar buiten vergunning
van de St.-Generaal. Daarbij kwam dat er in 1642, 1643 o f 1644 nog geslagen werden met
het jaartal 1640. Den ¡¡¡¡t December .1644 werd door het Hof yan G ., na examinatie van
de Resolutie van de landschap van 21 Maart 1643 aangaande het maken van dubbele en
enkele stuivers, de intrekking van de Stempels gelast. In een brief van-de Oeneraals van. 19
Juni 1643 wordt gezegd dat de weinige exemplaren die zij magtig geworden waren, op den
vollen voet waren van 1619, namelijk 3 p. 22 gr.r maar dat zij omtrent het gewigt geene
genoegzame zekerheid hadden. Den ¡ j j j i November 1644 verleenden de Staten-Generaal
magtiging aan eene Commissie om de zaak te onderzoeken, en de Stempels in te trekken.
Uit een nader ingediend rapport van die commissie, blijkt dat Hof en Rekenkamer den 5den
December daartoe order gaven, op voorwaarde dat de andere gewesten zulks 00k zouden
doen.
Ik vermoed dat het naar aanleiding hiervan was, dat Johan Wyntges, de muntmeester, (een
zoon van Hendrik Wyntges die in 1582 muntmeester was te Zutphen) met zijn zoon Hen-
^ 1 ) De eerste duiten in Gelderland geslagen, zijn die onder N°. 196 voorkomende', zonder aanduiding van
jaartal, daarop volgen die van 1625 (N°. 2x3). Eenige instructie dienaangaande kwam mij niet voor. Ver-
moedelflk is Verkade’s opgaaf van 1625. onjuist, en moet zulks 1626 zijn.