de muütslach, midtsgaders ’ tstuck van den wissele ende wisselaers, scheijders, affirteurs, gout-
ende silversmeden, ende andere , in alle welcke als lidtmaten den staet van den Munte .ver-
spreyt ende uytgedeylt is, soo ist, dat wij de voorsz. saecke overgemerckt hebben, naer
voorgaende advijsen ende diversche communicatien gehadt, soo mitte Ghecommitteerde van
alle dese Vereenichde Nederlanden, als oock met de Generaeimeesters van den Munte, ge-
ordonneert ende gestatueert, ordonneren ende statueren bij desen ’ tgeene hierna volght.”
Hierna vindt men eenige strenge bepalingen tegen vervalsehing en andere soort van hage-
munterij, en daarna de ordonnantie van de nieuwe Nederlandsche munten, als Rijd<?r, halve
Rijder, dubbele en enkele Ducaat, Rijksdaalder en-halve Rijksdaalder, heele en. halve Leeu-
wendaalder en Tienstuiverspenning. Mede wordt in dit uitvoerige stuk eene bepaling ge-
maakt omtrent de Wisselaars, Juweliers, Goud- en Zilversmeden. Yoor den Waardijn en den
Essayeur werden gelijktijdig de instructien vastgesteld, waarin hun’ werkkring en hunne plig-
fen werden omschreven. De artikelen i tot 25 bevatten bepalingen aangaande allooi en ge-
wigt der munten, de prijs aan den koopman voor het materieel te betalen, en de bepaling van
den sleischat. Dan volgt eene bepaling aangaande eene borgstelling enz. In het geheel bevat
deze ordonnantie 76 artikelen. De munt moest aitijd, hoe weinig werk er oqkware, geopend
blijven; geen ander gewigt mögt er gebruikt worden dan het Trooische, gejusteerd naar den
-dormant in de Rekenkamer van Holland berustende, alwaar dezelve van oude tijden bewaard
is geworden. Ook aangaande den aankoop van materiaal, het.essaai-loon van den Essayeur
particulier, het bussen van de penningen,'het verantwöorden der gemunte penningen, de
werklieden en hun loon, en de vereering (van een mark zilver) jaarlijks aan elken Generaalmeester,
wordt in de volgende artikelen gehandeld, terwijl artikel 52 de ketelstraf en
confiscate van goederen bepaalt, indien de muntmeester opzettelijk bedrog pleegt. Deze
strafbedreiging werd bij artikel 26 van de Ordonnantie van 1659 nog herhaald.
Ook de Geldersche muntmeester ontving door het Hof en de Rekenkamer bovengenoemde
instructie en legde daarop den 9de“ April 1606 te Arnhem denr eed af. Na den dood van
Jacob Dirksz. Alewijn was zijn zoon Johan hem opgevolgd. Deze huwde 7 Januari 1621
te Harderwijk met Alida van Wijngaarden.
Hem werd,gelast te slaan:
Nederlandsche dubbele ducaten, op een allooi van 23 karaat 8 grein, in de snede op een
mark trooisch 35 stuks, met eene remedie van 1 grein en 1 en'gels. De sleischat van dit
stuk, loop zullende hebben voor 25 sch. 4 gr., was bepaald op 1 schelling.
Nederlandsche ducaten, op een allooi van 23 kar. 8 g r., in de snede 70, remedie 1 gr.l/ t
eng., koers hebbende voor 12 sch. 8 gr.; de sleischat was wederom 1 sch. Er wordt bij vermeld
dat deze munt zoude zijn „op soodanige figure en inscriptie als in 1586 geordonneert.’ ’
Groote Nederlandsche gouden rijder , 3) zijnde in gewigt en allooi conform aan den nieuwen
1) Belangrijke bjjzonderheden aangaande het muntwezen in de Vereenigde Nederlanden in de zeventiende
eeuw kan men vinden in W. C. Mees, proeve eener geschiedenis van het bankwezen in Nederland, Rotterdam
1838, bl. s enz.
2) In den Beeldeuaar van 1606 komt eene afbeelding voor met het jaartal 1606. Het stuk komt in
originali evenwel niet eerder voor dan van 1607..