
en enkelen stuiver, en Jan Pannekoek') (aangesteld 20 Jannari 1620) voor den rpsdaalder,
ieeuwendaalder, Beelen en Balven gouden rijder. Het komt mij evenwel voor dat hij slechts
de bij Stempels sneed, o f Bij was werkzaam vöor zijne bepaalde aanstelling. In de rekening
wordt oo’k trouwens gezegd dat Bij het halve pontsoengeld ontving. Als essayeur wordt
genoemd Jaspar Bous o f Boesz.
Blijkens het verbaal van de derde muntbus van Alewijn i die in September 1631 werd
geopend, was er gemunt tusschen 18 Januari 1620 en 29 September 1631? a) -
Nederlandsche gouden ducaten, van 20 September 1622 tot 22 September 1631, 91544
stuks o f 1307 mark 6 ons 3 eng. 14 aas, waarvan in de bus werden gevonden 181- stuks
(N°. 219)4 De sleischat over deze munt bedroeg / 386—- n — 36*
Nederlandsche gouden rijders, tusschen 28 April 1620 en 20 Augustus 1631, 66257 stuks,
waarvan in de bus 144 stuks. Over dit stuk bedroeg de sleischat / 742— 15 (N°- I92>
Halve Nederlandsche gouden rijders, van 28 Januari 1620 tot 22 December 1627, 161985
stuks, waarvan in de bus 304 stuks, en waarover de sleischat bedroeg / 907— 19—39
(N°. 193). |
Nederlandsche rijksdaalders' van 31 Januari 1620 tot 27 Mei 1631, 130181 mark 3
ons, waarvan in de bus 4307 heele (N?. 189) en 64 halve (N°. 1 9 4 ), de sleischat bedroeg
f 5 7 5 ^ 1 7 — 32. Het gewigt was eenigzins ontoereikende, waardoor hij f 897— 19—43
moest betalen, waarvoor Alewijn ontheffing verzocht, daar hij in navolging van andere
provintien den koopman voor het materiaal iets meerder had betaald, maar persoonlijk geen
voordeel had gehad.
Nederlandsche leeuwendaalders, tusschen ultimo September 1622 en 9 September 1631,
13171 mark 3 ons, waarvan in de Bus 42« stuks, en waarover -de sleischat bedroeg
f 493— 15—25 (N°. »K>>
Geldersche duiten, op de ordonnantie van de Staten van Gelderland,'naar aanleidmg van
den voet, aangenomen door Holland en Westfriesland, tusschen 25 November 1626 er. 18
Febrnari it>3o, '10273 mark 1 ons, tegen 116 stuks in het mark, met eene remedie van
4 stuks in het mark. In de bus werden gevonden 177a stuks (BT. 2 I5> Van deze munt-
soort was de sleischat ten voordeeie van den Muntmeester. De geheele sleischat van deze
bus bedroeg f 9191— 18— 40. Bij de opening fungeerde Johan Panneko’ek als waardijn, en
Gerrit Sluijsken als essayeur.
Alewijn’s vierde muntbus, loopende van 2 December 1631 tot 30 April 1635, werd 14
November 1S39 geopend. In het verbaal daarvan wordt hij genoemd gewitzen muntmeester;
1) Deze was waardijn, maar nadat Noster voor zijne betrekking had bedankt als äjzersnijder, verzocht hij
gelijktijdig beide ambten waar te ncmen, hetgeen na ingewonnen advies van de Generaalmeesters, hem werd
toegestaan.
a) In een brief, in April 1626 door de Generaalmeesters geschreven, wordt er over geklaagd, dat de
Geldersche muntbus nög niet geopend was. In dit jaar begon de munt onder Claas Meynaerts te Huissen
hare hagemunterjj, welke vele onaangenaamheden veroorzaakte. In den Navorscher van 1866 wordt Johan
Bullewjjs genoemd als muntmeester van Gelderland, doch dit is onjuist. In 1624 gaf Johan Alewijn zjjn’
broeder Benjamin volmagt hem te vertegenwoordigen op eene bjjeenkomst van muntmeesters met de Raden
en Generaalmeesters der Vereenigde Nederlanden.