
de winzucht der verschillende gewesten, en der wisselbanken. De eigenaardige moeijelijk-
heden, waardoor Gelderland inzonderheid lang draalde met toe te treden, werden veroor-
zaakt door de Rijksmunten in dat gewest, die eerst moesten worden afgèkocht.
Vöör wij de door v. Brienen geslagen munten vermelden, zij met een enkel woord gewag
gemaakt van de ordonnantiën in zijnen tijd uitgevaardigd. Daaronder behoort naar tijdsorde
het eerst vermeld te worden het placcaat van de Staten van Gelderland van 20 October 1691,
waarbij, ter voorkoming van den steeds grooter wordenden overvloed van payement, welke
het grootere geld verdrong, alle in- en doorvoer van alle payementen sedert 18 Augustus
van dat jaar geslagen, werd verboden. Er heerschte. wederora groote verwarring in het munt-
wezen van de Vereenigde Nederlanden. Het bleek mij dat den 28sten December 1691 van
Brienen klaagde dat niet alle munthuizen zieh hielden aan de belofte van algemeene zamen-
werking. Hij drong bij de Staten-Generaal aan tot krachtig handelen. Zijne klagt betrof
het niet gevolg geven door de gewesten, aan het placcaat van de St.-Gen. van 7 Augustus
1691, waarbij was vastgesteld dat zoude geslagen worden de drieguldenpenning met zijne
gedeelten, in gewigt en gehalte gelijk die in Gelderland, Holland, Utrecht en Overijssel in
1686 was vastgesteld. Hierdoor had Gelder land 00k geen gevolg gegeven aan genoemd placcaat,
en geschiedde zulks niet vöör .1694.
Volgens de Resolutiën van Holland en Westfriesland van 11 Januar! 1692, had v. Brienen
00k zeer geklaagd over de wisselbank te Amsterdam, die door de verhooging van den prijs
van het muntmateriaal den slag van den grooten penning belette. De Staten van Gelderland
drongen aan op voorziening daartegen, achtende zij zieh anders 00k ongehouden aan de ge-
maakte overeenkomsten.
Mede ter wering van het payement werden, bij placcaat van 11 Februari 1693, de Deventer
en Groninger stuivers, in 1690, 1691 en 1692 geslagen, verboden, en den 28sten dier maand
alle vreemde schellingen, van het jaar 1682 a f geslagen. I)
Men was in 1691 in Gelderland 00k wederom schellingen gaan slaan, na lang geprotesteerd
te hebben tegen de „desordres” in het muntwezen, en het slaan van payementen (gelijk het
placcaat van de Staten van Gelderland van 18 Maart 1693 zegta) ; doch daarmede was opge-
houden „toen men de minste kennis en hoop had gekregen dat de .bondgenooten met gemeene
concurrentie een vasten voet en orde tot redres van de vervallen munte 00k zouden beramen
en arresteren.” Daar andere gewesten de schellingen hadden gereduceerd, moesten zij (de
Geldersche Staten) het 00k doen, en reduceerden, in te gaan op 5 April 1693 oude stijl,
de schellingen van 1682 a f tot 1692 inclusief, benevens die zonder jaartal in de verschillende
gewesten geslagen op v ijf stuivers acht penningen.
Het schijnt dat reeds in T693 in Gelderland het voornemen heeft bestaan, om den driegul-
den met de onderdeelen te vervaardigen, althans 29 October 1693 berigtten Hof en Rekenkax)
Op eene oude prent met afbeeldingen van de gereduceerde schellingen, komt de Geldersche van 1691
00k voor. De teekenaar daarvan heeft de dichte rlijk e v r ijh e id genomen de omschriften op de voorzijde op
te geven als te zqn: d e v s . c o n s t i t v i t . r e g n a en aan de k e e r z q d e : m o n e . n o . d v c . g e l . c o . z v t .
2) Missive van ai April 1691 aan Deventer. (Zie Register op dat Archief, bl. 137).
3) Zie Grootplaccaatb. (c o ll. 676) op 10 April 1693.