
den, sonder alle hetwelck onmogelijck is, dat eene vaste ende den lande dienstigen voet op
’ t stuck van de munt gemaeckt kan worden.”
Sluijsken had nu gewerkt op een allooi en gewigt als hierna volgt:
Nederlandsche ducat en, geheej op den voet van 1606, eene hoeveelheid van 3392 mark,
waarvan 484 stuks in de bus (N°. 284 enz.)_
Nederlandsche Rijksdaalders, mede. op den voet van 1606 (8ia\iSl in de snede), 10206
mark, waarvan in. de bus 340 stuks. Deze munt nog met den ouden type is dus N°. 278,
waarvan mij geen ander exemplaar dan eene piedfort voorkwam.
Leeuwendaalders, geheel op den voet van 1606. Hiervan sloeg hij tusschen 8 Augustus
1662 en 29 Augustus 1663 (N°. 292) 4423 mark met 147 buspenningen.
Nederlandsche zilveren ducat en, heele, en uit de schroden daarvan 00 k halve (N°. 280,
288) 69400 mark, waarvan 23n buspenningen. Volgens de instruction van 19 Juni. en n
Augustus 1659, is deze .munt geslagen op %*9*9*/4XIS1 in de snede, allooi io p . n* /.g r ., remedie
1 gr. 1 eng. met eene sleischat van x/9<> ducaat per mark voor de Generaliteit, en z/4s voor
de provintie.
Nederlandsche, zilveren rijder, met de halven daarvan, 61074 mark, waarvan in de bus
2034 stuks (N°. 279, 286). Deze moesten zijn op een gehalte van 11 p. 7 gr., op een
gewigt van 7I73/341 in de snede, remedie 1 eng.M gr., sleischat l/ao zilveren rijder voor de
Generaliteit, en voor de provintie, 2 Stuivers- 30 myteu. Den leveraar ter munte werd deze
penning toegerekend tot 60 stuivers, maar in den omloop werd die gebragt tot 63 stuivers.
De teekeningen voor de beide nieuwe munten waren ontworpen door Pieter Pijl, zegelsnijder
te ’s Hage.
Coper en duijten, volgens appointement van Hof en Rekenkamer, van 7 Maart 1663, op 120
per mark en eene remedie van 4 eng., 3205 mark, waarvan 532 stuks in de bus (N.° 294).
Het door deze bus yerantwoorde, bragt eene sleischat op van / 10624— 5— 33 voor de Generaliteit,
en f 12690— io-*— 8V3 voor de provintie. Geurt Haxter had de ponsoenen gesne-
den van den heelen en halven zilveren. rijder en van den zilveren ducaat.
Zijne derde muntbus werd geopend 5 October 1675, en bevatte het gewerkte van 22 Augustus
1665 tot 14 Mei 1672, namelijk:
Nederlandsche gouden ducat en, geslagen tusschen 22 Augustus 1665 en 24 Maart 1667
(N°. 302) 554 mark, waarvan 79 buspenningen»
Nederlandsche Rijksdaalders, van 23 April tot 4 Mei 1668, 1318 mark, waarvan 44 stuks
in de bus (N°. 307). Deze munt is mij in originali niet voorgekomen. Daar bij het Ver-
baal het gewigt wordt opgegeven, 873/isi in de snede, is de hier bedoelde munt dus nog de
Rijksdaalder met den type van 1606.
Leeuwendaalders, 4956 mark, waarvan r66 buspenningen (zie N°. 308).
Nederlandsche zilveren Rijders, waaronder halve, 90230 mark, waarvan 3002 stuks in de
bus' (N°. 310 en" 3 1 1 ). | |
Coper en duyten, volgens Resolutie van 7 Maart 1663, 4991 mark van 120 stuks per mark.
Hiervan werden 830 stuks in de bus gevonden (N°. 301).
Als waardijn wordt bij deze opening genoemd Bernard Pannekoek.
Nu volgt. in de Geldersche Archieven wederom eene gaping, waardoor ik weinig kan mede