
■
luidde: „Alsoe die Ridderschappen ende steden des Arnhemschen quartiers, sampt die steden
Doesburch e n d e Doetinehem deser tij't representereB bet meestendeel deses Furstendoms Gelre
ende Graeffschäpi Zutphen, goet vinden^nde vredich sijn dat den vnrscreven muntmr. oick
sal doen munten ende slaen den dubbeldeii ducaet mitte twee hooffden opte wapenen van
Spaegnen, en d’ inscriptie op d’ eene sdjde: mone: oRd: g e l : hispan. ende op d*jnder sijde
f e rd in a n d v s e lis a b e t* | R. volgende dien säl'den meergemelteh muntmr. doen wercken ende
munten den voersz. dobbelde ducaet holdende in allooi ¡¡3 car. 7 gr. ende van 35 in de
snede, remedie I gr. ■/, eng., uit het mark H M M Koers van uitgifte 6 g. 16 St.,
sleischat 19 .stüiv.• Op 1 September 1589 werd, in navolging van Kämpen, de remedie gebragt
op i 'l , eng., terwijl op 1 September 1590 die bepaald werd op 1 eng. 3/4 gr., en de
sleischat op 16 stuivers.
Voorts moest hij slaan gelicke coper en penningen als hij ter proeve aan de Rekenkamer
had ingezonden. Deze munt, onder N°. 63 vermeld, kwam mij nog niet voör. De sleischat
daarvan was 1% stuiver. Dienaangaande vind ik nog in een’ brief van 3 Februari 1591 van
de Rekenkamer, „dat hij die mögt beginnen te munten, mits makende vooreerst 80 ende 82
Int marck, ten remedie vijff oft zes stucken, ende to sleischat eenen stuyver 6 my ten.”
Het placcaat van de Staten Generaäl, van ip December 158p, bevat behalve strenge be-
palingen tegen de Hägemunten, waaronder in Gelderland, Berg, Batenburg, Hedel en Bommel,
1 wederöm .de befaling dat niet anders mögt geslagen worden dan: in goud, een Nobel
van 32 in het mark, ad 23 karaat io*/# grein gehalte, welke tot 7 gulden 10 stuivers loop
konde hebben, benevens halve- en vierdedeelen, en Ducaten gelijk in het Heilig rijk weräen
geslagen, welke gangbaar waren ad 3 gulden 8 stuivers. In zilyer mögt men slaan den Neder-
landschen Reaal, ad 79/64 in ’ tmark, allooi 10 penning, waarde 2 gulden 10 stuivers, voorts
halve f jm rUo en': i/So Realen, a^mede daalders gelijk in het H. rijk gangbaar, ad 4 5 stuivers.
Hij muntte krachtens de aangehaalde ordonnantien, tusschen 3 Augustus 1588 en i Augustus
1593? ' , - j
N°. 54. Dubbele Ducaten, met twee hoofden, waarvan mij slechts een exemplaar bekend
is. Hij sloeg er van, eri wel vöör 7 Mei i5po, 3800 stuks, waarvan 18 in de bus, en na
dien tijd 483#, waarvan er in de bus 18 werden gevonden. Halve zoogenaamde Dobloenen,
dus enkele Ducaten van dezen type, zijn waarschijnlijk niet geslagen, hoewel het mij bleek
dat de Stempels daartoe vervaardigd zijn.
N°. 55. Du ca at met het Vrouken.
N°. 56. D e ze lf de Ducaat, doch met de verandering, daarin na 2 6 Januari I5pi aangebragt
(zie vören). '
N°. 57. Ducaat met het Leeuwtje, welke mij in originali nog niet yoorkwam.
Aangaande de hoeveelheid geslagene ducaten, zie men bij N°. 62.
N°. 58. Geldersche Daalders, op den vöet van den Hollandschen.x) Hiervan muntte hij
in dit tijdsbestek (later in 15P7/1600 en in 1602, zullen ze ons weör voorkomen, zieN°. 10p
i ) De Staten-Generaal hadden den slag van deze munt goedgekeurd, mits het teeken van de provintien in
wapenen en drconferentie veranderende opdat het geene conterfeitsels zouderi schijnen van de Hollandsche.
(Resol. HolL en Westfriesl. 18 Febr. 1589. Zie 00k aldaar op ¿8 Februari 1589).