
C l 7 )
paald, dat voortaan geene snaphanen | o f halve snaphanen, o f zilveren rijders meer zouden
geslagen worden, maar dat de muntmeester voortaan mögt slaan „rosenobelen correspon-
derende mitten Nobelen van Engelandt (N°. 20) en Rycxdaelders op ten voete van den
Rijcke, soo in Hollandt en Utrecht geschiedt, met gelicken afslag en minderinghe van den
sleischat, soe in Hollandt en Utrecht gedaen is.”
In Nijmegen zijn geene Rijksdaalders door Alewijn gemunt. De eerste zijn te Harderwijk
door hem vervaardigd, gelijk wij nader zullen zien, nadat dé munt derwaarts was verplaatst.
Zien wij eerst wat ons aangaande de Geldersche munt, in 1582 te Zutphen opgerigt, bekend
is geworden.
Het Hof van Gelderland had het plan in overweging-genomen om 00k te Zutphen eene
muntwerkplaats te openen. Daartoe had het Hof een advies ingewonnen van den Generaal-
meester Jacob van Sloten.9) Deze gaf daarop zijn „Advertissement dijenende voor onder-
richt opte questie geproponeert by den Edelen und Hoochwijsen Raden des Furstendoms Gelre
und Graefschap Zutphen, off het oirbaerlijk und geraedsaem sij, binnen der stadt Zutphen op te
rechten een nije Munte opté naeme ende titule des voormelten Furstendoms und Graefschaps,
beneffens de olde gewoonlijcke Munte binnen Nymegen.” Hij raadde daarin het oprigten
eener tweede munt in Gelderland af, daar zulks veel kosten zoude veroorzaken, en hoogst-
waarschijnlijk weinig voordeel opleveren, omdat Nijmegen en Zutphen zöö digt bij elkander
waren, dat de koopman die op de eene munt kon leveren, het 00k gemakkelijk op de andere
kon doen. Hij gaf, voor het geval dat het Hof andèrs over de zaak dacht, eenige voorwaar-
den aan, waarop men dan met den muntmeester inoest accorderen. Daaronder komt 00k de
bepaling voor, dat de muntmeester „niets sal mögen practiseren o f machineren tot achterdeel
van de Munte van Nijmegen, gelijk wederkeerig den muntmeester te Nijmegen soude worden
aangeZegd.”
De Rekenkamer van Gelderland adviseerde, na inzage van dit stuk, den 9 Maart 1582,
vöör de oprigting eener munt te Zutphen, op grond vooral dat tijdens Karel van Egmond,
in Gelderland 00k meer dan eene muntplaats werd gevonden. Hierop werd den i3den dier
maand het volgende stuk uitgevaardigd :
Wij Stadtholder, Cantzier ende Raeden des Furstendombs Gelre ende Graeffschap Zutphen,
allen den geenen die dese tegenwoordige brieven van commissie ofte pachtinge sien
sullen; nadem die Voorfursten des Hertogdombs Gelre ende Graeffschaps Zutphen, in beijden
die gedachten provinciën, und soe wel in den Graeffschap als in den Hertogdom voorz.,
besundere hoocheijt und regalia van muntwerk, und noch bij frischer gedachtens dieSelve in
werklicken posession gehadt hebben, und wij ons schuldich erkennen soodane Regalia ende
0 Blykens het door mij elders medegedeelde (Bijdragen voor de gesehiedenis van de munt der stad Nijmegen)
was aldaar eene zöö gröote mcnigte heele en halve Snaphanen in omloop, dat men den loop daarvan
in 1584 eenigermate zocht te beperken. Bij Raadsbesluit van 16 Januari van dat jaar, werd besloten Stempels
met het stadswapen te doen vervaardigen en daarmede de genoemde munten te dutten. De gedutte Snaphanen
bleven dan zes stuivers gelden, de ongedutte een halven stuiver minder. Hendrik Noster, de provinciale
jjzersnijder, had de Stempels voor de kloppen vervaardigd, nameljjk vier groote en vier kleine,
a) Vari Hässelt, Stukken vöor Vaderlandsche gesehiedenis, 4® dl. bladz. 351.
3