
wien het bekend is, dat hij ook gezamenlijk werkte met den Deventerschen muntmeester
Petras Sluijsken. Hoewel Hof en Rekenkamer hem dit in het begin van 1697 streng verboden,
bleek het mij dat zulks in 1699 wederom het geval was. Hij was gehuwd met
Charlotte Susaùna Costermans.
Ridders eerste muntbus werd geopend 3/13 October 1699, waarbij. tegenwoordig waren
Pieter Feith als waardijn, en, Steven van Duijven als essayeur. Er waren gemunt:
Nederlandsche leeuwendaalders, op den voet van 1606 en 1659-, tusschen 3 April 1697x)
en 25 Augustus 1699 (N°. 355), 72790 mark, waarvan in de bus 1216 stuks werden ge-
vonden.
Nederlandsche zilveren ducaten, op den voet van 1659, tusschen 15 April 1695 en 29
September 1699, 52005 mark, waarvan in de bus 882 stuks (N°. 350).
Nederlandsche Rijksdaalders, nog op den voet van 1606 en 1659, tusschen 21 Mei 1699
en 6 Juni 1699, 682 mark, waarvan 12 buspenningen. Dit onder N°. 357 voorkomende
stuk, is nu hoogst zeldzaam, en mij is slechts één exemplaar daarvan bekend.
Guldens, volgens de instructie van de SoGen. van 1694, tusschen 4 Juni 1697 en 16
Januari 1699, 23245 mark, waarvan 1138 buspenningen (N°. 3 54 ), en
Drieguldeps, volgens genoemde instructie,’ waarvan hij evenwel in het gehalte g l grein
was afgeweken. Hiervan sloeg hij in 1697, 20100 mark, waarvan in de bus 335 stuks
(N°. 353> a>
De eerstvolgende jaren gaven van verschillende kanten aanleiding tot klagten over de
munten en de muntzaak. Nadat bij placcaat van 3 October 1699, de Staten van Gelderland
alle Zeeuwsche dubbele stuivers in 1695, 1696 en 1699 geslagen, hadden verboden en hun-
nen eigenen muntmeester het slaan van elke soort payement hadden ontzegd, zagen zij zieh
genoopt hunne bezwaren den | | f j j Mei 1700 bij de Staten-Generaal in te brengen tegen
den muntmeester van Holland en Westfriesland, die, in strijd met de placeaten, voortging
met payement te slaan. Reeds in 1698 (Missive van H. en R . van 1 October) hadden de
Raden van Gelderland gedreigd, dat zij hunnen muntmeester consent zouden geven tot het
slaan van dubbele stuivers, als den muntmeesters van Zuid- en Noord-Holland- de muntslag
daarvan niet werd belet. Door de Staten-Generaal werd 13- October van dat jaar, bepaald
d a t. de Wisselbank al haar zilver moest koopen en verkoopen tegen den prijs van 25 gülden
twee stuivers, slechts genietende eene provisie van een octaaf procent, en aan al de muntmeesters
eene gelijke hoeveelheid zilver afleveren. Men hoopte op die wijze te beletten dat
het eene gewest bevoordeeld werd boven het andere. Deze maatregel, genomen weinige jaren
na het plegtig tractaat op het stuk van de munt van het jaar 1694, werd, verstandiglijk,
slechts voor den tijd van vier maanden genomen.
Gelijktijdig evenwel handelde men op de Geldersche munt eveneens tegen die placeaten.
Althans in een brief van de Raden Generaalmeesters van de munt, aan H ofen Rekenkamer,
gedagteekend 28 Juli 1704, klagen zij over dergelijke misbraiken tegen artikel 33 van de
O In het begin van 1696 was door den muntmeester reeds vergunning gevraagd tot het slaan van leeuwendaalders,
met het 00g op de veranderingen in den muntslag van den Westfaalschen kreits.
2) Het stuk onder N°. 352 voorkomende is waarschijnlgk eene proef voor een tweegulden.