
Leicester van dien dag, waarbij tevens eene uitgebrefde evaluatie werd uitgegeven *,) eene
nieuwe instructie en wel om te slaan: Nederlandsche Nobelen met halve en vierde deelen,
en Nederlandsche Ducaten, welke muntsoort hier het eerste voor Gelderland voorkomt.
Voorts in zilver moest hij slaan: Nederlandsche realen, met halve, vijfde, tiende en twin-
tigste deelen, stuivers en Nederlandsche Rijksdaalders, met halve en vierde deelen. De ver-
schillende gewesten waren eerst weinig genegen eene algemeene muntverordening, uitgaande
van zijne Excellentie, aan te nemen. In het verslag van het verhandelde in de bijeenkomst
te Utrecht van de Staten-Geneaal, den 16 April 1586, vindt men „verstaan hebbende dat
sijn Excellentie en die van den raad van State doende waren om ordre te stellen op het
stuck van de munte, en ’ t selve Vermögens de auctoriteijt hen gegeven, tot sig te trekken
om daerop absolutelyk te disponeren, insgelijks tegens de auctoriteijt van de Heeren Staten,
ende Souverainiteijt van hen gehouden, is geresolveert, also het stuk van de munte ygelyck
is raackende en aankomende de Souverainiteijt, dat de Staaten verstonden in het stuck van
de munte selve ordres te stellen.”
Nog onder dezelfde dagteekening het navolgende:
„Sijn binnen gestaan de Generaais van de munte van Gelderlant, Hollant en Utrecht, en
hebben deselve Generaais eerst gedaan den eedt van secreet te houdeu ’ t geen hun op het
stuk van der Munte sal worden gecommt., en is hun bij de Heeren Staaten gedaan lecture
van den Concept by sijn Excell. daarop gemaakt en gearresteert, en op heden denselven
Staaten ter handen gestelt om daarop te hooren hen advis.”
En van den 11 Juli. 158,6, „voer de figuure die men sal slaan in de geünieerde provincien,
op den ducaat, rijksdaalder, en de dalers van de provincien met zijne gedeeltens, sal men
adviseren, en dat nog ter tijde worde opgehouden het slaan van den Nobel.” ’
In de instructie van de algemeene staten, voor den raad van state, opgemaakt 11 Sept.
1583 (zie Geldersche Landdagsrecessen dl. 13 bl. 418), komt reeds de bepaling voor: „sul-
len oick nyet vermögen op te richten eenighe nyeuwe munten ofte dair op te maecken eenen
nyeuwen voet, zonder voorweten ende consent van de Staten alsvoren, sullen nyettemin allen
vliet aenwenden omme ’ tgelt in de geünieerde provincien op eenparigen weerde te doen
hebben sijnen ganck ende loop.”
’ t Kan wel wezen dat in dezen tijd het College van de Raden en Generaalmeesters is inge-
steld op den voet gelijk het later werkzaam was. In 1761 rapporteerden de leden daarvan
ten minste dat zulks 00k hunne opinie was. Zeker wisten ze het niet, want vddr 1645 was
er geen klerk geweest, en daardoor hadden zij tot dat jaar geene behoorlijke aanteekening
van zaken gehouden! Zij wisten 00k niet meer wanneer zij den titel hadden bekomen van
Raden, o f wanneer het zegel dat zij gebruikten 3) in zwang was gekomen. Wel konden zij
nagaan dat er in 1586 o f daaromtrent vier Generaalmeesters waren geweest, namelijk Hendrik
van Nispen, vroeger Generaalmeester van de Hollandsche munt, Jacob Sloten, als zoo-
danig aan de Geldersche munt verbonden geweest, Jeronimus Bruynseels, en Hendrik van
Zuylen, vroeger Generaalmeester van de Utrechtsche munt. Den 30 Mei 1587 toen een van
1) Deze werd den 19 December 1589 vernieuwd, zie Groebe t. a. p. bladz. 2.6.
3) Zie eene afbeelding van dit zegel, pl. XVII, n°. VII.