
magtiging als eene herhaling van tiètgeen in vroegeren tijd geschied was , hoogstwaarschijnlijk
in verband stond met de plaats gehad hebbende onaangenaamheden.
Er waren nu geslagen:
Nederlandsche gouden ducaten, op de oude instructièn, tusschen 5 ;Dècèmber £709 en 5
September 1712, 3337 mark, waarvan 466 buspenningen (N°. 389). •
Nederlandsche zilveren Ryders, van 27 October. 'Ì708 'tpt 3 Maart 35704 hiäfky
met 1 189 buspènnirigen (N°. 394).
Nederlandsche leeuwendaalders, van 12 tòt 23 Januari 1710, 620 mark, met 21 buspen-
nihgen (N°. 390). ’ . ; •
Nederlandsche zilveren ducaten, van 21 Maart 1708 tot 15 Juli 1711,^73775 mark, met
2449 buspenningen (N°. 386).
Guldens, van 8 Mei 1709 tot 15 September 1712, 1782301 mark, met 8918 buspenningen
(N». 3»7)i '
Schellingen, op den voet van Holland, op speciale Resolutièn van Hof en •Rekenkamer,
en wel tusschen 6 November 1709 en H April Ì712, 24787 mark, met 2481 buspenningen.
Dit zijn dus de zoogenàamde scheepjessChellingèn (N°. 3 8 8). '
Dubbele stuivers, op den voèt van Holland, op Speciale Resolutièn als voren, tüsschen 28
April 17Ò8 en 6 April 17 12, 432^9 mark, met 7228 busp'enningen■ ;(N°. 385)'.
Tijdens de jaren waarover deze rekening loópt, was aan zilver verwerkt 359578 mark o f
/ 8,758,840— 14— 18. Over bet algemeen werd hét gewigi „passabel’ ’1 bevonden, het gehalte
heel schraal en de bewerking van de munten nièt zeer egaal. De generaals -drongen ;ter be-
vordering vän het welvaren der muntzaak er zeer op aän, dat de officierèn van demunt boo-
ger bezbldigd zouden worden. Als waardijn treffen wij nu aan denzelfden die vroeger adjunct
was, even zoo den essayeur. Als stempelsnijder wordt wederom genoemd Benningh, op eéne
jaarwedde van f 300^—^. In 1709 ontving deze f 25.— - voor het makèn van de ; ponsóenen
van den gouden ducaat. Bij de opening van deze bus ontving de muntjongen eene zilveren
bèl,' waarop het wapen der provincie gesneden was. Aangaande den muntjongen teeként G.
van Hasselt aan in zijne Arnhemsche Oudheden, 2e deel, bladz. 73: „de Harderwyksche o f
iiever Geldersche, nu nationale muntjongen, de jongste, heeft de kap vast aan zijne ouwèr-
wetsche bonte kleeding, drie ziiveren bellen en twee ezelsooren zitten aan die kap, en daar-
bovenop eene groote hanekàm van rood laken. Zulk eene kap was nog voor weinige jaren
tegens twee steene voeten van stoepbanken van ’ t voormalig Stads Wijnhuis òp den grootén
oort (een huis van vermaak-) te vinden.”
De laatste (duS vijfdè) bus van dé Riddér werd na zijn dood £9 Mei 1714) geopend,
namelijk in Juni 17 14 , in het bijzijh van den waardijn van Griethuijsen en den essayeur
Rijck Emäntz; de essayeur van de Ovérijsselsche munt, Caspar Lentermans, was tijdelijk òok
werkzaam geweest.
Nu waren gemunt tusschen 17 September 1712 en 7 Februari 1714:
Nederlandsche gouden ducaten, van 10 October 1712 tot 23 Augustus 17 13 , 1154 mark,
waarvan 165 buspenningen (N°. 398).
Nederlandsche zilveren Ryders, tusschen 26 September 1712 en 6 November 17 13» 30287
mark, met 1009 buspenningen (N°. 399).