
meen naar' genoegen waren, althans daaromtrent vind ik niets anders aangeteekend. Den
2den April 1*603 werd door de Staten-Generaal een placcaat uitgevasrdigd waarbij, tot dat
eene algemeene nieuwe Ordonnantie was gemaakt op de munt, alle muntslag, zoowel op
provinciale als andere munten ten strengste werd verboden, behalve van gouden ducaten en
zilyeren rijksdaalders op bovenstaand allooi en gewigt, en op de oude Stempels met veran-
dering van jaartal. Alle overige Stempels moesten worden ingetrokken en gecasseerd. In Gelderland
zagen wij (N°. 112 en 1 13 ), dat men beide soorten sloeg, welke de laatste waren
vöör dat het bekende placcaat van de Staten-Generaal van 21 Maart 1606 werd uitgevaardigd,
waarbij voor Gelderland x) | gelijk voor de overige gewesten een nieuwe en eenparige munt-
voet werd voorgeschreven, en, althans tijdelijk, orde gebragt in het muntwezen. Eindeloos
waren de voorbereidende beraadslagingen en concepten geweest aangaande dit placcaat, en de
laatste zittingen van de Staten-Generaal, voor deze aangelegenheid bestemd, zouden door de
afwezigheid van Vriesland en Overijssel nog ongebruikt zijn voorbijgegaan en de zaak moge-
lijk op den langen baan geschoven, had niet Mr. Leonard Voogt, Raad in den Hoogen Raad
van Holland, een man wiens ijver en künde menigmaal in muntzaken was gebleken, door-
gedreven dat men toch de regeling van de munt ter tafel bragt, waarop den 17«*«» Februari
1606 het placcaat werd geconcludeerd.
Met het jaar 1606 treedt 06k voor Gelderland een nieuw tijdperk’ in voor de muntge-
schiedenis, gelijk zulks voor alle gewesten het geval was. De beroemde Ordonnantie toch,
door de Staten-Generaal den 21 Maart 1606 vastgesteld, en welke met weinige afwijkingen,
gedurende het geheele bestaan der Republiek van kracht is gebleven, bragt eenheid in het
muntwezen, zij het dan öok dat niet alle gewesten zieh altijd aan die bepalingen onder-
wierpen. Beknoptheidshalve zal ik slechts aanteekenen datgene wat ik aangaande de Gelder-
sche munt vond, het schetsen van de muntgeschiedenis der geheele Republiek aan bedrevener
pen overlatende.
Het komt mij voor hier eene plaats te mögen geven aan den aanhef van het placcaat zelf.
„De Staten-Generael der Vereenichde Nederlanden, alsoo omme te voorsien op de onghe-.
regeltheydt in- ’ t stuck van den Munte en de Muntslach, mitsgaders d’opsteygeringe van den
gelde binnen dese Vereenichde Nederlanden ghecauseert deur de jegenwoordige Oorloghe,
ende de invoeringhe van diversehe goude ende silvere penninghen, buyten dese Vereenichde
Nederlanden geslagen, in dese landen ghebrocht, ende tot hoogheren prijse uytghegheven
dan die rechte waerde derselven, midtsgaders deur de groote ongeregeltheyt van *t Munt-
werck, alle ’ twelcke veroorsaeckt heeft, het onbehoorlyck opwisselen van goede endestercke
specien van gelde, die in andere swacke ende uytheemsche oock eenighe ghecontrefeyte ende
vervalschte goude ende silvere penningen sijn geconverteert, tot groote schade ende interest
van de geineene welvaert deser landen, ende de goede inghesetenen van dien. Ende daer-
omme hoochnoodich is een generale' ordre te maecken, niet alleen op den cours van den
ghelde, maer oock op de politie en de discipline, betreffende d’exercitie van den Munte en
Reeds in 1604 en 1605 had Gelderland afgevaardigden naar de.Generale Staten gezonden met dringend
verzoek de afdoening der muntzaken te bespreken. (Geldersche Landdagsrecessen, dl. 19).