
)
betaald f 72. aan den Waardijn Thomas Esseling, f 72.— aan den Essayeur Jeleijs Atess,
en / 72.— aan den ijzersnijder Gijsbert Gloss. Op bevel van de rekenkamer had hij koperen
legpenningen doen slaan,1) waarvan sleehts een gedeelte was kunnen geleverd worden, en
waarvan de „pijntsoenen” , gelijk van de andere munten, door Gijsbert Closs waren gesneden,
Aan reparatie aan het munthuis bragt hij / 400.— in rekening, benevens / 14.— voor huis-
huur van eene woning, aan het gasthufs behoorende, en welke hij tot gietkamer had inge*
rigt. Zijne gezamenlijke uitgaven bedroegen / 1880— 8 st. Er werd hem voor de hem per slot
komende f 1350— 8 eene ordonnantie gegeven op den muntmeester Jacob Dirksz Alewijn,
toen (22 Juli 1584) reeds te Harderwijk werkzaam, gelijk wij in de volgende bladzijden
zullen zien. Na deze weinig voordeelige proef, werd de provinciale munt te Zutphen niet
meer opgerigt. Wijntgens had dus te Zutphen geslagen:
N°. 34. Gouden rijders, waarvan mij sleehts exemplaar bekend is.
N ° . 3 5 . Snaphanen, w a a rv an v er s ch ille n d e Stempels b e s ta a n , en
N°. 36. Halve snaphanen, welke mij nog onbekend zijn. Deze zullen 00k w el, gelijk
de rijders en snaphanen, Zutphens wapen ten kenmerk hebben, en dat komt niet voor op
de mij bekende exemplaren van halve snaphanen, die dus te Nijmegen zijn vervaardigd.
(Zie N°. 31 tot 33).
In aanmerking nemende het verloop der munt te Nijmegen, waarop de kooplieden geen
materiaal meer durfden te leveren, wegens de oorlogzuchtige tijden, werd in 1583 door
Cantzier und Raeden des Furstendoms Gelre und Graeffschaps Zutphen besloten om de
Geldersche munt naar Harderwijk te verplaatsen. Deze stad was door hare ligging nabij
de Zuiderzee daartoe uitmuntend geschikt. Op het des betreffende verzoekschrift van den
muntmeester Alewijn, waarin hij er op wijst, dat „overmitsche furcbtlick ende periculoes aff
ende toe reysen öp Nyemegen” , hij niemand bewegen kon op de Nijmeegsche munt goud of
zilver te leveren, werd hem den 6 Maart 1584 de vergunning gegeven om de munt naar
Harderwijk over te brengen en het munthuis te Nijmegen voor zijne rekening en risico aan
te houden als wisselhuis. 2) De huur van het huis te Harderwijk, dat.de stad hem zoude
aanwijzen, kwam te zijnen laste, gelijk 00k alle transportkosten van Nijmegen naar Harderwijk.
Bij wijze van voorschot op de sleischat, zoude hij betalen hetgeen de gewezen muntmeester
te Zutphen te vorderen had. Gelijk wij zagen, was daartoe aan Wijntgens eene
1 ) Afgebeeld bij van Loon, Historiepenningen i« dl. bladz. 3 2 9 , ¿net omschrift:
FRAN. DE. VALOIS. D.— G. DVX. GEL. CO. ZVT.
en op de keerzjjde:
15— TERROR— TYRANNIS— AFFLICTIS— REFVGIVM— 83.
Dit stak komt in mijne verzameling voor, zie Aanteekenihgen betrekkelijk de leg- of rekenpenningen van
de Geldersche rekenkamer. Amsterdam 1869, N°. 18.
Eene varieteit er van met d : g— d v x . g e l d . co. z v t wordt door van Ofden vermeld in zijne Handlei-
ding N°. 886, en in mijne aangehaalde Aanteekeningen onder N°. 18 B.
2) Als Bijlage A vindt men een inventaris van de meubelen, den 5 Mei 1616 in de Landschapsmunt
t'e Nijmegen, staande in de Burgstraat, gevonden. Aangezien dät stuk gevonden wordt in het Provinciaal
Archief van Gelderland, is het waarschijnlijk dat in dat jaar het huis ophield als wisselhuis te bestaan of
wel dat het geen eigendom meer was van den muntmeester, maar van de domeinen.