
Nederlandsche zilv eren ducat en, volgens instructie van 1659, van 8 Maart 1693 tot 2 6
October 1694, i7<%8 mark, waarvan in de bus 581 stuks *) (N°. 339, 343).
Staten-driegulden (volgens de instructie van de Staten van Holland en Westfriesland van
6 April 1680, door Gelderland aangenomen 13 Juli 1692, en overeenkomende met die van
de Staten-Generaal van 26 Mei 1694, zie hiervoren), van 28 April tôt 31 December 1694,
40617 mark, waarvan in de bus *942 stuks. (Zie N°. 344, 346).
Staten-tweegulden, volgens de instructie van 13 Juli 1692, overeenkomende met die van
1694 zie boven, van 10 Mei tot 23 October 1694, 1260 mark, waarvan in de bus 31 stuks
(N° 345. 347)-
Staten-gulden, op vorengemeldp instructie, van 19 Juli tot 21 Augustus 1694, 3008 mark,
waarvan in de bus 150 stuks (N°. 348).
Staten-halve-gulden, op genoemde instructie, van 19 Juli tot 23 October 1694, 950 mark,
waarvan in de bus 46 stuks (N°. 349). '
Leeuwendaalders, op den voet van 1606 en 1659, van 29 Juni tot 20 Augustus 1694,
1894 mark, waarvan in de bus 62 stuks (N°. 342), en eindelijk
Geldersche schellingen, volgens Resolutie van 19 Januari 1691, van 52 in de snede, op
een allooi van 7 penn., remedie j j | gr., waarvan hij vervaardigd had tusschen.18 Januari
en î Augustus 16 9 1 ,2) 28878 mark, waarvan in de bus 4810 stuks (N°. 335), en
Geldersche duiten, tegen 116 in het mark, remedie 4 eng., 13600 mark, waarvan in de
bus 2333 stuks (N°. 334 enz.)
Naar aanleiding van de klagten van Raden en Generaalmeesters over het ongeoorloofd
muntslaan aan de Geldersche munt, door een groot aantal daglooners, gaven Hof en Reken-
kamer berigt, dat die beschuldiging volkomen ongegrond was, daar er slechts tusschen 7 en
14 Februari was gewerkt en wel door veertien beëedigde munters. Er waren vervaardigd
3600 mark duiten, welke zij beweerden dat volstrekt nief- begrepen waren in het woord
payement. De bondgenooten waren overeengekomen geene penningen te slaan dan rijks- en
leeuwendaalders in zilver. Van goud en koper was geene sprake geweest. (Brief, Arnhem
7 Maart 1694).
De Raden en Generaalmeesters antwoordden hierop den i6den April 1694 in een vrij
scherpen brief, dat als degenen die H. en R . hadden doen hesiteren o f duiten onder payement
waren begrepen , hunne muntkunde beter hadden geemployeerd, zij dan zouden hebben
ingezien, dat zij tegen de placcaten van de St.-Gen. hadden gehandeld. Zij namen de be-
wering van het kleine getal munters niet aan, en verzochten dat de goede naam van de
Geldersche munt, welke in de laatste jaren door het consenteren van de verlichte schellingen
was gecontamineerd, door een eerlijken muntslag werde hersteld.
In Februari 1695 werd aan van Brienen op zijn verzoek eeryol ontslaggegeven, en,vooral
op zijne aanbeveling, aangesteld als zijn opvolger Lambert Ridder (18 Maart 16 9 5 ), van
*) Er kwam mij eene kwitantie voor van Laes Benningh, gedagteekend Emmerik 28 Augustus 1694, alleen
voor de ponsoenen van den zilveren ducaat, tweegulden, gulden en tienstuivers; derhalve vermoed ik dat
de Stempels voor den driegulden, welligt te Dordrecht vervaardigd, uit ’s Hage kwamen.
*) Of dus het jaartal 1692 in den Catalogus van Gelder N°. 4758 (zie N°. 335), juist is , betwjjfel ik.