
Unité yan Groot-Brittanje, allooi 22 kar. 1 g r ., in de snede remedie 1 gr, 3/4'eng.,
gealloyeerd met 16 gr. fijn zilver en 7 gr. rood koper, koers 33 sch. 8 gr., sleischat 1 schelling.
Halve Nederlandsche gouden rijder, allooi 22 kar. 1 gr., in de snede 4p3/i3, remedie als
voren, koers.i6 sqh. 10 gr., sleischat 1 sch.
Nederlandsche Rijksdaalder,' allooi 10 pehn. 15 gr., in de snede 87*/iSi , remédie 1 gr. 1 eng.,
koers van uitgifte 7 sch. 10 gr., sleischat 2 gr.
Halve Nederlandsche Rÿksdaàlder, naar advenant van den geheelen.
Leeuwendaalder, allooi 9 penn., in de snëde 8%, remedie i x/a gr. i x/3 eng., koers 6 sch.
4 gr., sleischat 2 gr. x) v
Halve Leeuwendaalder s, alleenlijk te vervaàrdigen van het schroot der geheelen, naar advenant.
Nieuwe zilver en penninck, in gewigt en allooi gelijk aan den nieuwen schelling, gemuntbij
„Coninck Jacob van Groot-Brittaenge,” op een allooi van 11 penn., in de snede41 x/3, remedie
i x/2 gr. i x/2 eng., koers 20 g r ., sleischat 2 gr. Er kwam mij voor eene schets voor een tien-
stuiverspenning met jaârtal 1606, welke munt èvenwël ni et geslagen is, en waaromtrent mij
00k geetie ordonnantie voorkwam.
Voorz. gekroond wapensehild met zeven wapens: Gelderland, Holland, Zeeland, West-
Frlesland, Utrecht, Friesland, Overijssel, Groningen en Omlanden. Ter zijde X S(tuiver).
Böven de kroon het jaartal : mo. a r g . p ro . c o n fo e . b e lg . g e l .
Keerz. een bundel pijlen, vastgehouden door eene hand uit de wolken komende, omschrift
achter een zoogenaamd Geldersch kruisje: ( A ) con goR d ia . r e s . p a rvæ . c r e s c v n t .
Weinige jaren later ontving Alewijn eene nieuwe instruetie, op welke hij den z6sten Januari
1614 te Harderwijk den eed aflegde. Nu gold het de volgende payementen, volgens Reso-
lutie van de Staten-Generaal, van 20 Januari 1614.
Nederlandsche dubbele stuiver, allooi 7 penn., in de snede i42a/9, remedie 2 gr. 2 eng.,
sleischat 1 dubbele stuiver.
Nederlandsche stuiver, allooi 7 penn., in de snede 284^/9, remedie 2 gr. 2 eng., sleischat
2 stuivers.
Hij mogt van deze beide soorten van payementen niet meer maken dan 1250 mark. Van den
dubbelen stuiver moest hij -T; stuk op elke zes mark bussen, van de volgende 3 marken nog
2 stuks, en van de stuivers, voor de eerste vier marken i stuk en voor de volgende 2 marken
nog 2 stuks. Men was bezorgd voor een te grooten overvloed van payement, en verbood
daarom 00k, 10 Juli 1615, dé Quart-d’ écus van Lotharingen. In October 1615 werd- hem
gelast de remedie van de door hem te vervaardigën payementen te brengen op 3 gr. 4 eng.,
terwijl hij tegen drie mark dubbele, één mark enkele stuivers moest slaan. In een brief van
Hof en Rekenkamer aan den muntmeester, onder dagteekening van 25 October 1615 geschre-
ven, worden hem de muntbussen toegezegd voor den heelen en halven stuiver, en 00k van het
vierèndeel van den leeuwendaalder, welke beide laatste soorten evenwel hoogstwaarsehijnlijk
niet geslagen zijn. Aangaande dit laatste stuk vond ik , dat de muntmeester bezwaar maakte
ien eed a f te leggen van zieh aan de instruetie te züllen houden. De Generaalmeester die
i) Dus eene voortzetting van den muntslag van den Hollandschen daalder van 1589. (Zie N°. 58).