
1600 mark, waarvan in de bus 266 stuks (N°. 429); De sleischat voor de provincie over
deze bus bedroeg f 7077.— 3— 4oI/8.
Wegens de menigvuldige vreemde specien, waarmede Gelderland in dezen tÿd wederom
werd overstroomd, werd daartegen den 28sten Mei 1736 een streng placcaat uitgev-aardi'gd.
Zijne tweede muntbus werd geopend 27 October 1739, en liep van 19 September 1735
tot 10 October 1739. Zij bevatte:
Nederlandsche gouden ducat en, geslagen 3675 mark, waarvan in de bus 529 stuks (N°. 439).
Nederlandsche zilveren rijders, volgens Resolutiën van 1 en 3 September 173^'voor de O. I.
Compagnie 58888 mark. Voor de provineie schijnt hij toch 00k deze munt geslagen te hebben
(zie N°. 431, 433) in 1736 en 1737. .
Nederlandsche zilveren ducat en, 69108 mark (N V 449).
Nederlandsche guldens, 124213 mark (N°. 434).
Nederlandsche stuivers, volgens Resolutie St.-Gen. van 12 Juni 1738* Alle oudere stuivers
werden gpreduceerd en tegen Januari eerstvolgende verboden. In het placcaat der St.-Gen.
van 25 Januari 1740 wordt gezegd, dat toen in de Ver. Nederlanden reedsvoor / 416000.—
nieuwe pylstuivers waren gemunt.
In Juni 1738 hadden de gezamenlijke muntmeesters verklaard „geène andere, noch meer
pylstuivers te zullen munten d'an door de H. M. geordonneerd, op eene boete van 1000
gouden ducaten, ten ware dat de provincie waar geen muntmeester fungeert, derzelver portie
aan haar geaccordeerd, door een’ anderen muntmeester wilde doen slaan.” Dit laatste ge~
.schiedde bij voorbeeld met de stuivers voor Groningen en Ommelahden, welke op de Overijs-
selsche munt te Kämpen werden geslagên. . Er was aanvänkelijk voör Gelderland een bedrag
van f 14000.— aan nieuw te munten stuivers vastgesteld, welk cijfer op het verzoek van
die provincie, weinige maanden later met f 10000.— werd verhoogd, met verzoek van wege
de St.-Gen. om in de plaatsen van het ressort der Generaliteif, het naast bij Gelderland
gelegen, voor een / 1000.— o f f 1500J— van de. nieuwe muntsoort te distribueren. In
Januarij 1739 werd wederom voor f ioooo.-— vergunning gegeven.
Het is mij niet geblèken dat mën voor de Geldersche duiten uit deze jaren gebruik heeft
gemaakt van het koper, afkomstig van de in 1738 op de Veluwe opgerigten kopermolené
Wel nàifl men daarmede in dat jaar eene proeve op de Hollandsche niunt, en werd het
koper één ten honderd goedkooper bevonden dan het Zweedsche. Men begon in 1739
wederom, en wel op den voet van Holland, nieuwe duiten te slaan.
Nu was de stuiver gemunt op eenigzins anderen voet dan in 1606 bepaald was, en wel op
een gehalte van 7 penningen, in de snede 301 */2, remedie 2 gr. 3 eng., 2265 mark £N°. 438).
De provinciale sleischat bedroeg f 15593— 4— 305/8.
Wederom was de Stempel voor de médaillé door Barkhuysen gesnéden. In zilver kwam een
exemplaar voor, Catalogus G. T h eo d . Bom, November 1863, N°. 2595. - Een echte afslag
in lood kwam voor in den Catalogus O. K e e r , N°. 2832. Voorz.: regts rijdende ruiter.
In de afsnede het inuntteeken van Hensbergen t u t is s im a .— m u t u a d e f e n s io . Keerz.: onder
het wapen van Gelderland Ex À u c t : C ü r i/e. e t . Ç a m : R a t— D: G e l r e t C : Z ü t p : P e r .
DELE— GATOS. ET R eI MON : T r IÜMV— N eGOTIIS PRÆF : M ôNETÆ— ITERUM FELIC Î EXAM
ORDINARIUM.— HaRDEROVICI— *1739*.
9