
eenige vastheid bestond. Toen werd door Leicester eene krachtige poging ten goede gedaan,
daartoe genoodzaakt door de Staten, die juist door Leicester’ s daden, het rauntwezen betreffende,
zelve begonnen in te zien dat hier eenheid van wil slechts het Vaderland kon redden
van het schromelijke onheit dat voor de deur stond.
Wat toch geschiedde? Hij, de gunsteling van Engelands Heerscheres, de man, aan alle
kanten met argwaan gadegeslagen, met uitgebreide magt bekleed, tot in onze dagen als een
nog niet volkomen doorgrond karakter voorgesteld, — werd door zijne partij niet van vol-
doende geldelijke middelen voorzien om zijn leger te onderhouden, zijne schulden te betalen,
zijne waardigheid op te houden. Voorwaar een moeijelijke toestand; maar de wijze waarop
hij zieh daaruit zocht te redden was zijnen rang onwaardig.
Volkomen opgehelderd is zeker dit punt nog niet; maar er zijn genoeg gegevens voorhanden
om het volgende voor waarschijnlijk te houden. Leicester deed de soldij aan zijn volk uitbe-
talen in Engelsche Rozenobels, welke, te dien einde, in groote menigte herwaarts ontboden
werden. Maar hij gaf aan die .specie een veel te hoogen gedwongen koers, ten nadeele der
Nederlandsche munt, die dan ook al spoedig werd versmolten om daarvan Engelsche munt te
slaan, welke dan weder tot dien hoogen koers werd uitgegeven. In zijne geldverlegenheid
schijnt Leicester gehoor gegeven te hebben aan de inblazingen van vreemde fortuinzoekers,
en voordeel te hebben getrokken van het slaan van Engelsche rozenobels met Elisabeth’ s
borstbeeld. Vermoedelijk zelfs geschiedde deze muntslag ook met zijn medeweten en zelfs
voor zijne rekening, te Amsterdam, waarover wij uitvoeriger zullen handelen bij onze., in
bewerking zijnde geschiedenis van de munt van Holland.
De Staten, zoo als gezegd, dwongen Leicester om het muntwezen bij uitvoerlg placcaat te
regelen, en deze maatregel had, althans eenige jaren lang, günstige gevolgen. Vöör 1606
hadden nog herhaaldelijk onderlinge onaangenaamheden plaats. Maar in dat jaar kwam het
beroemde placcaat tot stand, dat tot aan het einde der Republiek bijna onveranderd van
kracht bleef. Voor en na in enkele opzigten gewijzigd, en in 1659 en *n I<%>4 aanmerke-
lijk aangevuld, was en bleef het de band die de Vereenigde Gewesten in het stuk van het
Muntwezen bijeenhield. Voor en na poogden al de Gewesten beurtelings, zieh eens tijdelijk
te ontslaan van het knellende van dezen band, maar werden zij ook min o f meer gewillig
weder tot hun pligt gebragt; — in het Collegie van Raden en Generaal-Meesteren der Munt
de staatsinstelling, geroepen om in het gemeen belang de. uitvoering der placcaten te hand-
haven, vonden zij een trouwen en meestal onpartijdigen wachter der onderling vastgestelde
bepalingen.
In Gelderland, waar gelijk men weet, Hertog Filips zijne munt te Nijmegen had gevestigd,
namen, na de GentsChe bevrediging, de Staten zelve het toezigt Op het muntwezen in handen,
hetwelk na de afzwering van Filips bepaaldelijk aan Hof en Rekenkamer werd opgedragen.
Ook deze ligehamen geraakten nu en dan wel met de Generaliteits-Muntkamer in onmin,
weigerachtig als zij waren zieh altijd te onderwerpen aan somtijds ongepaste eischen door
Heeren Generaais gesteld, o f zieh te voegen naar hunne soms eigendunkelijke maatregelen.
Maar niettemin is het, naar mijne meening, in Gelderland, dat de placcaten aangaande de
Munt gepubliceerd, het eerlijkst werden opgevolgd. Werd daarvan ook al eens afgeweken,
het geschiedde niet dan ten gevolge van het voorbeeld door anderen gegeven, en wat die
afwijkingen nog meer veTschoonbaar maakte, niet dan na tijdige waarschuwing aan de overige
Provincien.
Gelderland stelde zieh in de beraadslagingen over muntzaken niet zoo op den voorgrond als
Holland maar was ook niet zoo moeijelijk als Zeeland dikwijls was. Het heeft ook nimmer
den invloed gehad dien Holland steeds wist te behouden, b. v. bij de gewigtige verandering,
in 1694 tot stand gebragt; maar ook nimmer den gang van zaken belemmerd, zoo als Overijssel
menigmaal deed.
Möge uit latere irasporingen worden aangevuld wat aan mijne raededeeljngen ontbreekt. Wat
ik vond heb ik gegeven.
A m s t e r d a m ,
October 1872.
W. I. d e V O O G T .