
aan de „Mögende, Edele, Erentfèste, Hooggeleerde, Wijse, Voorsienige, seer Discrète Heeren
van de Staten-Genëraal.” Zij stelden voor : ten eerste de Stempels van aile payementen
op te halen, en ten tweede te munten ten gerieve van den handel op het Oosten, den Neder-
landschen ducaat met de letters, op den voet van het jaar 1586, en in zilver den Rijksdaal-
der, op den voet van den Hollandschen in 1583 geslagen, op een allooi van 10 penn. 15 gr.
en van 87a/iSi in de snede, o f wel gelijk die in de andere gewesten werd geslagen, op 10 penn.
14 gr., en van 8x/¿ in de snede. Voorts te continuëeren den muntslág van leeuwendaalders
van 9 penn. en ad 88/9 pér mark. Voor den handel op de West sloegen zij voor te munten
eenen dubbelen ducaat, „op alsulcke figueren, -waepenen, titule en inscriptt'e, als bij gemeenen
advijse raetsaem soude -worden bevonde” van 35% in de snede, en van 23 kar. 7 g r ., benevens
ducàten van gelijk figuur en ad 71 in de snede, alsmede Nederlandsche gouden kroonen van 72
in de snede en ad 22 kar. 4 gr., en dubbele Nederlandsche kroonen van 4gulden, anderhalve
kroonen van 3 gulden en enkele kroonen van 2 gulden, benevens in zilver een dubbelen Ne-
derlandschen gulden, enkele en halve guldens. Aile deze munten op figuren en inscriptie als
boven gemeld.
Den 2 isten October volgde wederom eene remonstrantie van bijna gelijksoortigen inhoud,
met de bemerking, dat „hoewel elcke provintie apart heeft haere singulière gerechtigheijt,
soe staet té consideraren dat evenwel.’ t stuck van de munte van aile oude tyden is gebleven
aen de hoochste Souvereinetijt, dat is van den prince der lande, die oock ’ tvoorsz. stuck
van aile de provintiën deser Nederlanden tôt haer alleen hebben gereserveert, gelyck mede
alsnoch in desen onsen tijde, alle omieggende potentaten en prinsen ’tselve aen hen sijn reser-
verende; dat voorts het onbillijk is dat de vorstén uit den muntslag eene groote winst of
sleischat trekken,” maar dat in allen gevalle de sleischat in de verschillende gewesten uit hét
muntregaal voortspruitende, moet komen in ééne beurs, ten behoeve van de-Generaliteit,
waardoor men zonder twijfel zoude voorkomen dat „d’een provintie tegens d’andere niet en'
sal maschineren, maer ter contrari een walginge en afkeer crijge, dat sij dus lange, door
diversche erchlistige middelen, tot soo een onlijdelijcke schaede van haere gemeentè, over
dewelcke sij als vaders en behoeders sijn gestelt, sijn geabuseert.” Zij stellen den muntslag
vöor van Nederlandsche ducaten, Ri/ks- en Leeuwendaalders voor den Oosterschen handel,
alsmede nieuwe Nederlandsche gouden kroonen voor den Westerschen handel; en, voor bin-
nenlandsche kapitale penningen, dubbele Nederlandsche ducaten en t-wee, een en halve guldens.
Van de nieuwe munten naar hun ad vies in alle provintiën eenpaarlijk te maken, leverden zij
gelijktijdig eeñige concepten, ordonnantiën, alsmede patronen in. Hoogstwaarschijnlijk zijn
dit die, waarvan ik ken.nis mögt bekomen, door de welwillendheid van den heer Mr. L. C.
H o r a S i c c am a , en hierachter als Bijlage B nader heb beschreven. .
Ook voor nieuwe Rijksdaalders van 872/ï5i in de snede en op een allooi van 10 penn.
15 gr., leverden zij eenige patronen in. Den Nederlandschen ducaat stelden zij voor te slaan
op 23 kar. 8*gr., en van 70 in de snede, den dubbelen naar advenant, en de Nederlandsche
gouden kroon op 22 kar. 6 gr., en van 72 in de sñede. Wat de zilveren munt aangaat,
gaven zij in bedenking voor den Rijksdaalder aan te nemen een jjehalte en allooi als boven ;
voor den dubbelen Nederlandschen gulden 9^/379 in de snede, op een allooi van 10 penn., de
enkele en halve gulden naar advenant. Het schijnt dat de geprojpcteerde munten niet alge