
van ’ s Hage was gezonden om die zaak te bespreken, kon niet anders dan de volgende acte
van verbindtenis verkrijgen: „Die van den Rade en Rekeninge in name van de Heeren Staten
des Furstendombs Gelre en Graeffschaps Zutphen, gesien de Missive van de Hooge Mögende
Heeren Staten-Generael aen welbedachte Heeren Staten des voorseyden Furstendombs ende
Graeffschap off haer Gecommitteerden Raden, in dato den lesten Octobris naestleden gedaen,
mitsgaders de instructie bij hare Ho. Mo. van de Muntmr. derselver landen van XXIX der
voorsz. maent, yerclaren te vreden te zyn t* onderhouden en te sullen doen onderhouden
deselve instructie, en de gemeijne ordre van haer Ho. Mo. op ’ t stuck van de munte alreets
beraemt off noch te beraemen, sonder daer inne eenige dispensatie, veranderinge off oogen-
luikingen te doen off laten geschieden, ten waere by eenige van de andere geunieerde pro-
vintien sulcx gedaen worde. in welcke val Haere Ed. verstaen aen dese verbintenisse riiet
te sullen gehouden sijn. Gedaen ’ t Arnhem den XVIII Decemb. 1615.”
Deze vierde Leeuwendaalder zoude geslagen worden op een allooi van 8 penning 21 grein,
en ad 35s/9 in het Trooische Nederlandsche mark, remedie 2 grein 2 engels. Den i6den Mei
1615 werd door de St. Gen. de voet en het allooi geheel gelijk gesteld aan den geheelen
leeuwendaalder. - In Juni 1616 waren de provincien nog niet overeengekomen omtrent deze
muntsoort, de instructie nog niet aangenomen „en alles in belüften en b’loote toesegginge
blijven staen.” Het schijnt dat de muntmeester in den type van den leeuwendaalder eenige
verandering had willen brengen, althans ik lees in den evenaangehaalden brief „wat belangt
de wapenen van den leeuwendaler sult int slaan van den heelen en halven behouden die
wapenen gelijck tot nog toe geschiet, ende in den tienstuijver stellen die beiden leuwen,
volgende d’övergesondene figuren.” Eene beschrijving van dezen tienstuiverspenning o f vierde
leeuwendaalder vindt men onder N°. 156.
Den 2<Ssten Februari 1617 werden de Stempels van den dubbelen en enkelen stuiver inge-
trokken, omdat daarvan te veel was geslagen, maar reeds den 6den December van datzelfde
jaar ontving de nfuntmeester ze terug. Als blijk dat Stadhouder en Raden zooveel mogelijk
den overvloed van paijement trachtten tegen te gaan, kan nog dienen dat den 28sten Mei
1616 de schellingen en duiten „onlangs te Batenburg geslagen” werden Verboden. Hierbij
werd evenwel 00k de opmerking gemaakt dat het regt tot dien muntslag nog niet behoorlijk
was gebleken. Al de verbalen van de muntbusopeningen, tijdens Johan Alewijn muntmeester
was, zijn door mij teruggevonden. Het eerste bevat het gewerkte van 18 April 1606 tot
19 September 1609 O. S. Hij had in dien tusschentijd vervaardigd:
Dubbele Nederlandsche ducaten 9 en wel op den 2den November 1608, eene hoeveelheid
van 352 stuks, waarvan 1 in de bus werd gevonden. De munt zelve is mij uit dit tijdvak
nog niet voorgekomen. (Z it N°. 125).
Enkele Nederlandsche ducaten, 634794 stuks, waarvan er in de bus 980 werden gevonden.
(Zie N°. 116 enz.)
Groote Nederlandsche gouden rijders, 22767 stuks, waarvan 44 in de bus. (Zie N°. 121 enz.)
Halve Nederlandsche gouden rijders, van 5 December 1606 tot 6 Februari 1608, 73141 stuks,
waarvan 127 in de bus. (Zie N°. 122).
Nederlandsche rijksdaalders, waaronder zijn begrepen de halve ryksdaalders, 15772 mark,
waarvan 439 stuks in de bus. (Zie N°. 117 en 118),