
ket Genootschap. In hoever mij dit gelukt is, Staat mij niet te beoordeelen. Vruchteloos is
zeker mijn zoeken naar bijzonderheden niet geweest, zij het ook dat niet alles is gevonden
waarnaar ik zockt. Met eenige voldoening nogtans durf ik er op wijzen, dat ik de onaf-
gebroken reeks verbalen heb bijeengebragt, die bij het openen der Geldersche Muntbussen
zijn opgemaakt, en wel gedurende het geheele tijdvak waarover mijn arbeid loopt (1576—
1804)» daardoor weet men met zekerheid wat er op de provinciale Munt , van Gelderland is
geslagen. Voor zoover ik de munten zelve niet in originali heb kunnen terugvinden, zijn af-
beeIdingen daarvan op de platen gegeven in omtrek, zamengesteld naar bekende soortgelijke
munten,- in andere provincien geslagen. Men kan dethalve gerust aannemen dat de werkelijke
munten, — mogten zij eenmaal teruggevonden worden, en van de meesten is dit waarschjn-
I jk — blijken zulieh genoegzaam overeentekomen met de door mij in schets gegevene a f 'beeldingen.
Wat het historische gedeelte aangaat, heb ik gemeend in geene bijzonderheden te mögen
treden; deze moeten geacht worden te wel bekend te zijn om in een muntkundig geschrift te
worden opgenomen, en zouden daaraan eene onnoodige uitbreiding geven.
Evenzoo, kwam het mij voor, moesten, met afwijking van mijn oorspronkelijk voornemen,
nu ook uitweidingen vervallen over het muntwezen onzer gewesten in het algemeen, zoowet als
beschouwingen over sommige typen onzer vroegere muntspecien. Daarmede immers zou ik het
terrein betreden, bij onze Commissie aangewezen, als bestemd om bewerkt te worden door hem,
Wien de taak zal ten deel vallen de geschiedenis te schetsen der inrigting van ons muntwezen
en muntbestuur. Men houde das in het 00g, dat ik slechts een gedeelte heb willen geven van
een geheel, hetwelk ik hoop eenmaal door vereende krachten bijeengebragt te zien.
De bronnen > die ik gebruikte, zijn: het arehief van het voörmalige Ho f van Gelderland,
ket arehief der prwincie Gelder land, de archieven der Gemeenten Arnhem, Nijmegen en
Harderwijk, welke allen door de betrokkene besturen, op mij ne aanvrage, met de meeste
bereidwilligheid werden opengesteld. Door belangstellende besekikking ook van Heeren A r chiv
arissen, werd ik in de gelegenheid gesteld om in mijne snipperuren groote massa’s docu-
menten te doorsnujfelen; daarbij her denk ik vooral de onuitputtelijke hulpvaardigheid van
Gelder land? s vroegeren Archivaris P. Nijhojf.
Na de mij te beurt gevallen opdragt werd ook het arehief van ’s Rijks Munt te Utreckt
-voor- ons doel opengesteld; en regt gaarne zeg ik het Muntcollegie dank voor de voorkomende
wijze waarop mij het onderzoek van dat arehief is mogelijk gemaakt.
Een aantal nog onuitgegeven documenten, Gelte"s muntwezen betreffende, door den bekenden
Gérard van Hasselt, in het begin dezer eeuw Secretaris der Geldersche Rekenkamer, bijeengebragt
en thans mijn eigendom, heeft mij alsmede veel dienst gedaan.
Vele, helaas niet alle, eigenaars van verzamelingen deelden mede welke Geldersche munten
zij bezaten. Hunne namen vindt men bij de beschrijving dier stukken met erkentelijkheid
genoemd. Eene bizondere vermelding echter zij het mij vergund te maken van de verza-
meling, eenig in volledigheid en kostbaarheid, van den heer W. E. Rijnbende alhier, die
zieh terstond bereid betoonde om zijne numismatische schatten voor ons doel beschikbaar te
stellen. Vele der door mij medegedeelde teekeningen zijn dan ook naar munten uit dat
kabinet vervaardigd.
Voor de nauwkeurigheid van al de teekeningen, door den lithograaf Calsbeek, te Leeuwar-
den, onder mijn toezigt vervaardigd, durf ik instaan.
Augustus 1874. W . I. d e V O O G T .