
( . 13 )
Nad« in 1581 de afzwering van den ltoning van Spanje had plaats gehad, werden-op den
Landdag, in Juni van dat jaar te Zutphen gehouden, Kanselier en Raden geauthöriseerd het
miintwezen te regelen. (Landdagrecessen N°. 12 bl. 174). Er werd tevens bepaald dat de
munt te Nijmegen gevestigd zoude bijjven. Gelijktijdig besloot men ’skonings naam en zegei
voortaan niet meer te gebruiken, maar als zegei aan te nemen dat van het Furstendom te
weten twee klimmende Ieeuwen. Het toezigt op de zaken, de munt en het muntwezen betreffende,
werd voortaan door bet Hof en de Rekenkamer gezamenlijk gehouden. Tevens
werden strenge maatregelen voorgenomen tegen de haagmunten. te Berg, Bommel j Heel,
Batenburg enZ. Op 20 Augustus 1581 werd door „Cantzier und Raden des Furstendombs’
Gelre und Graeffschap Zutphen, als öoick Gerhard van Oije, Heer tot Oije, Borchgrave des
Ryckx Nyemegen, und Kairl van Lynden, Amptman in Overbetuwe, als zunderling bij de
alinge lantschappe voorgedachter Furstendoms ende Graeffschappe, Opt stuck der munte deser
Lantschappe te ordonneren, gecommitteerd sijnde” , met den muntmeester Jacob Dircksz. Ale-
wijn eene nieuwe verbindtenis aangegaan, waarbij hij voor zestien jaren werd aangeateld", na.
de expiratie van welcke tijt, soe verre hij inde leven is, hij om continuation des v’ursz
offices sal moeten versoncken, daer inne men hem dan oick voor anderen sal prefereren, mits
doende alsulcx als -men dan mit hem sal accorderen.”
Zjjne instructie is gedagteekend 11 October 1581. Den daarop voigenden dag werd een
streng verbod nitgevaardigd tegen het bedienen blijven van, o f in betrekking körnen aan de
haagmunten te Bommel, Batenburg, Hedel enz., hetzij in quaiiteit van muntmeester, waar-
dijn, essayeur, ijzersnijder o f mpntgezel. De in functie zijnde muntmeesters aidaar moesten
aftreden, op boete van 4000 gouden realen enz. (van Hasselt, Stukken voor Vaderlandsche
geschiedenis, 4® d. bl. 327). - - <
Aiewijn moest slaan in goud: Geldersche rosenehels, greete Geldersche rijders, Geldersche
leeuwen, halve (eigenlijk enkele) Geldersche rijders, en in zilver: Geldersche daalders halve
•den,, Snaphanen en halve idem. Er werd de bepaling aan toegevoegd, dat hij beginnen
möest met het slaan van zilvergeld „maickende oock gereetschap van den göude penningeii
sonder nochtans eenich gondt te munten dan den Gelderschen nobel, voor en aieer daerop’
naeder geordonneert sal sijn.” . Reeds den 26 October 1581 werd hem de vrijheid gegeven
zilveren munt te slaan. Bij placcaat van 30 October 1581 (Geld, place. 2* d. bl. 3) werden
door Kanselier en Raden de nieuwe te vervaardigen munten gangbaar gesteld en afbeeldlngen
daarvan openbaar gemaakt. Den 28, October was in de bijeenkomst van de Gedeputeerden
van G. en Z . te Arnhem gehouden, door den Rekenmr. Grammaye hiervan.reeds een concept
ingediend, doch werden daarop zeer vele bedenkingen gemaakt, en het hem ter yeranderihg
teruggezonden. (Landdagsrec. dl. 12 bl. 352 verso).
Deze muntslag viel niet in den smaak van den landvoogd Frans, hertog van Alenpon, die
den iS September 1582 aan den waardijn en andere officieren vari de munt te Nijmegen’ een
scherpen brief zond, nog aanwezig in het Archief te Arnhem. Ook werden op den proba-
tionsdag, den 10 Mei 1582 door den Nederl. Westf. Kreitz te Keulen gehonden, de daaiders
en Snaphanen van Gelderland van dezen slag, gelijk- mede die door den Graaf van den Berg
gemunt, verbcTen. De hertog klaagt in genoemd stuk, dat nog op de onde. ijzers wordt
gemunt, niettegenstaande bij ordonnantie van 15 Juni II. voor de ijzersnijders patroonen voor