Intusschen noemt en teekent JANSSEN twee steengraven ZDL. van
Exloo : resp. Exloo 2, onzz D 31 en Exloo 3 een kwartieioostelijk
daarvan, dat thans verdwenen is. (Tab. : e; PL 118)
Uit JANSSENS beschrijving (88) zoowel als uit ziine schetsteekening
(59) Voigt echter, overeenkomstig zijne eigene oogaven, dat her
iaatstgenoemde steengraf de m 1843 door MAGNIN C.S, ontdekte
en onderzochte grafkelder bij het z.g.n. Hunsow is, Bij Exloo is er
dus na 1815 met zekerheid slechts een hunebed verdwenen, t.w.
het in 1843 ten Zuiden van die plaats ontdekte. De betreffende
steenen moeten tusschen 1848 (56 en 57) en 1869 (V«» : Odoorn)
weggehaald zijn. Dit steengraf wordt in het overigens onvoüedige
burgemeestersrapport van 1855 niet genoemd. Wel wordt daar
echter Zdl. van Valthe nog sub 7 een tweede, sedert verdwenen
steengraf genoemd. Dit zou met D 35, idenf'ek met het door
TONCKENS sub 6 vermelde, op een perceel gelegen hebben, Om
topographische redenen is het dus te identificeeren met het boven
genoemde door mij m 1920 onderzochte steengraf, dat eveneens
in dat perceel ligt.
Bij Odoorn vond ik, als reeds boven vermeld, op aanwijzing
van den landbouwer TILLEHA aldaar, in 1918 de standplaats van
het door BOELKEN in eerste mstantie vermelde, ten Westen van die
plaats terug. Het heeft, blijkens de boven vermelde kadastrale aanduiding,
tegen den rand van den esch, een weinig ten Zuiden van
den zandweg van Odoorn door de z.g.n. legerplaats naar het Westen,
gelegen en is blijkbaar tusschen 1854 en 1875 verdwenen').
Twee hunebedden, wier dek- of mantelheuvels nog aanwezig
zijn, hebben gelegen direct buiten Odoorn, rechts v/d weg naar
Exloo; een derde dito heuvel, waaruit ik nog scherven van hunebeddenaardewerk
alsmede een fragment van een
') Deze standplaats klopt nl. inderdaad met die van een hunebed, dat in
1875 door den Odoorner burgemeester HELLINGE TONCKENS in zijn later rapport
(VI-) wordt aangegeven als van een sedert 1854 verdwenen steengraf op het
perceel van HILLECHIEN LÜNSINGH, Odoorn, Sectie A, No. 418. Dit perceel
een stuk bouwland groot 0.1740 H.A., thans ten name van HENDRIK STEVENS!
IS kadastraal nog evenzoo bekend als in 1869 en klopt inderdaad met de door
TILLEMA aangewezen piek.
grauwgrijzen, fraai geslepen vuursteenen beitel te voorschijn haalde,
lag tot voor twee jaar onmiddellijk buiten Odoorn, tegen de dennenkamp,
een weinig noordelijk van den weg naar Valthe, waar thans
een huis Staat. Deze drie vermeide hunebedden werden mij in
1918 gewezen door den wegwerker DEENTH van Odoorn (PI. 118).
Zij worden in de oudere literatuur bij mijn weten nergens vermeld.
Voorts vond ik op aanwijzing van den arbeider DEENTH te Valthe,
tijdens mijn onderzoek bij het Kampereschje in 1920, nog het gesloopte
hunebed in de Valtherspaan Zdl. van Valthe, waarvan reeds
boven sprake was. Eene aldaar verrichte systematische ontgraving
bevestigde de beweringen van voornoemden DEENTH. Wij vonden
er hunebeddenaardewerk en de standsporen van den geheel vermelden
en uitgegraven, overigens kleinen steenkelder. Ik houd
dit hunebed, als gezegd, voor het door den Schultus BOELKEN als
8ste en door WESTENDOEP als in de nabijheid van D 35 als
vermeid en later nog door den burgemeester TONCKENS in 1855
zonder nadere dan de boven vermelde bijzonderheden aangegeven
steengraf.
Dan is het mogelijk, dat een der gestoorde tumuli Nd.O. van
D 35, Ndl. tegen den nieuwen kunstweg Valthe —'t Haantje een
hunebedheuvel is; zekerheid daaromtrent heb ik niet.
In totaal dus 6, mogelijk 7 gestoorde hunebedden, nl. 1 bij Exloo
en 4 bij Odoorn en 1, mogelijk 2, bij Valthe, waarvan thans nog
de standplaatsen bekend zijn.
Voegen wij aan het bovenstaande nog toe, dat er bij het onderzoek
n a a r Hunsow door MAGNIN, VAN DER SCHEER en BRAAMS (zie
boven p. 140), ook kleine, met veldsteenen opgezette, overigens
dolmenachtige steenkeldertjes met een deksteen, waaronder zulke
tot een gewicht van 8 ton, al of niet met ronde kleine straatjes
omgeven, ontdekt en ontgraven zijn, dan blijkt wel, dat deze gemeente
eertijds nog rijker aan steengraven was dan zij thans is.
Met zekerheid kunnen wij zeggen, dat er hier minstens 6, mogehjk
7 grootere megalithicons vernield zijn. (Tab.: 1—r).
Emmen De oudste mij bekende opgave omtrent de hunebedden in deze
gemeente is van WESTENDOEP. Hij noemt in 1815 en 1822 achtereenvolgens
8 en 10 steengraven. De Schuhes WILLINGE geeft er