l ;
Im
Eigenaar: de Staat der Nederlanden.
beschrijving:
Het hunebed is onvolledig: het widoostelijke gedeelte is verdwenen,
het aanwe^ige noordwestelijke, rechthoekige gedeelte bevindt
zieh i,s. en heeft eene O.Z.O.-W.N.W. gerichte lengteas.
Deze wijkt ten westen 61° 30' van het noorden af. De toegang bevond
zieh vermoedelijk aan de zuidzijde.
Het steengraf, voor zoover aanwezig, bestaat uit:
I » 7 keldersteenen, waartoe:
IIa 5 d r a a g s t e e n e n , t.w.:
I l l a 1 s l u i t s t e e n , SP, i.s.;
Illb 2 paar 2 ij s t e e n e n, Z^-Z^ resp.
alle i.s.
Z" is misschien tegelijk ook een poortzijsteen.
IIb 2 d e k s t e e n e n, D'-D^ waarvan:
Dl i.s., rüstend op Z\ Z^' en SP;
D^ 1) ;.s., hggend op en Z", en tegen D^
Het totale aantal steenen is dus thans nog 7.
Overzicht
D 2
S1 1
Z 4
totaal 7.
Alle steenen zijn aan binnen- en onderzijde min of meer vlak,
in het bijzonder Z^ en Z", welke als gepolijst schijnen. Zij bestaan
uit graniet.
Het hunebed verkeert, voor zoover aanwezig, in zeer goeden
staat; het is, te oordeelen naar de afmetingen van de ovale basis
van een nog grootendeels voorhanden dek- of mantelheuvel, oorspronkelijk
minstens tweemaal zoo groot geweest. Ook het ontbreken
van een poort of ingang wijst er op, dat het in de 18de eeuw
') Deje steen 20U naar JANSSEN 783 centenaarszwaaf iijn (56: p. 12 al S
vergl. echter ook 106: p. 159, (I), al. 2).
=) Naar WESTENDOEP ZOU het zelfs zmr lang geweest sijn, en is het grootste
getal steenen vervoerd (35c). Intusschen bevond zieh het hunebed reeds in 1769
m den tegenwoordigen toestand (24a : PL I).
gesloopte gedeelte zeker de helft van het steengraf heeft gevormd,
immers de ingang ligt gewoonlijk in het midden of westelijk
daarvan. Overigens bevindt zieh in de beide deksteenen een
cylindrisch springgat').
LITERATtniR:
I : 1 - II : a - IVa : p. 139, al. 6; p. 140, al 1 - 5 ; p. 141, al. 3,
al. 6; PI. XL V I 5-6; pi. XLVII.
24 : a, Expl. I, Tabi. I. ~ 27 : II, p. 191, al. 2. - 35« : p. 276,
al. 3. - 38 : p. 64, al.3; p.65, al. 1. - 50 : p. 356. - 51. - 56 :
p. 8, al. 4; p. 9, al. 5; p. 12, al. 2 - 3 ; lijst Noordlaren. - 57 :
No. Noordlaren. — 58 :p. 44, al. 3; p.47,al. 3 - 43 : a. - 76 :
p. 322, al. 1. ^ 77 : p. 2, al 1. - 79 : p. 11, al. 6. - 82 : p. 7,
al. 3; p. 16, al. 2; p. 17, fig. 18; p. 52, al 6. - 86 : p. 164, al. 3;
p. 165, afb. - 98 : p. 34, al. 6; p. 87, al 2; p. 89, al 5. -
106 : p. 159 (1). - 114 : p. 10, al. 5. - 120 : p. 11, al. 1 : T,
3° en slot; p. 53, al. 4 : 1° en 3°. - 125»; p. 242,fig. 1; p.243.
') Vergl. echter DE WII.DE (125a : p. 242, fig. 1). Deze houdt nl., m.i.
volkomen ten onrechte, de 15 c.M. diepe buisvormige holte, die volgens hem
ongetwijfeld van nature in den steen is ontstaan, niet voor kunstmatig.