Ib 5 s leene n van onbepaald kar akter, | Overzicht:
gelegen in een krans om de sub la genoemde. ' D 1
Zij stellen blijkbaar alle of althans grootendeels Z 2
zijsteenen voor. Rest 5
Het totale aantal steenen is derhalve minstens 8. ' Totaal 8,
Zij bestaan hoofdzakelijk uit graniet, met uitzondering van Z".
D" en den steen van onbepaald karakter, N.O. van Dx, die van
gneiss zijn.
Het hunebed verkeert in zeer treurigen Staat en is tot onherkenbaar
Wördens tee vermeidj slechts de oorspronkelijk voorhanden
dekheuvel') is nog duidelijk zichtbaar.
LITERATUUR:
IVb : p. 26, al. 1; PI. XXXP - " . - V : p. 8, al. 6. - V"' : p.
3, al. 4. - V^ : p. 1, Odoorn; Odoorn No. 588. - V= : art. 4; concept
p. 1. - V«. - V® : art. 4. - V, bijl. b : p. 6, al. 2. - : p.
4. - V»c* : Bijl. Odoorn, sub 4, Sect. B, 1127. - V^^d : p. 3 sub
Odoorn. - V^» : p. 3, al. 4. - : p. 13, al. 4; p. 20, al. 3. -
W : p. 1, sub >-b). - V^ : p. 4, al. 1. - : rapp. Odoorn,
Dit hunebed is, ?ooais eene vergelijking der opgaven van WESTENDOSP
( 1 8 2 2 ) . Schultes BOEUSEN (1818), MAGNIN (C.S.) (1843/44), JANSSEN (1856),
GBEGOEY (1873), OLDENHDIS GRATAMA (1886) en PLEYTE (1893) doct zien.
niet hetzelfde als het in 1843 door MAGNIN C.S. in een' grooten tumulus. Ndl.
van Hunsow, ontdekte en van onder zijn dekheuvel aan het licht gebrachte
(vergi. 141). Integendeel, wel is waar is het blijkbaar een van de beide, die
WESTENDORP op grond van sedert door den Schout gedane mededeelingen in
1922 vermeldt, doch, blijkens zijn betreffend rapport in de 2de editie van zijn
werk over de hunebedden, juist niet dat steengraf, hetwelk de Schultes BOELKEN
in 1818 als Vierde en eenige Zd!. van Exloo opgeeft. Aangezien genoemde
Schultes nu voorts een rapport heeft uitgebracht, dat een zeer zorgvuldigen
indruk maakt, komt het mij aannemelijk en waarschijnlijk voor, dat ons hunebed,
D, XXXI, datgene van de beide door WESTENDORP ten zuiden van Exloo
vermelde steengraven is, hetwelk hij aangeeft als „voortreffelijk en welbewaard"
gekenmerkt door het bezit van 5 in de beste orde op hunne draagsteenen rüstende
deksteenen. Dit iaatste hunebed zou daar na 1818 voor den dag gekomen en
dus tusschen dat jaar en 1822 van onder zijnen d e k h e u v e l te voorschijn
gehaald moeten zijn (vergi. 36 h; 38 : p. 59, al. 3; 100 : X, p.222, al. 6 Vierde era.).
äub 2; Corr. S. M. TONCKENS d.d. 29 IV 1869 : Bijl. No. 3.
36 : h. - 56 : p. 8, al. 4; p. 9, al. 5, lijst Exlo 2. - 57 : Exlo.
2. - 59 : p. 9, al. 2. - 82 ; p. 5, al. 3; p. 51, al. 2. - 87 Teck.
XXVI. - 88 : p. 3, regel 8 v.o. (ROUND BARROW). - 91 : p. 57,
a l . 1; p. 69, al. 2 (?). - 98 : p . 32, al. 2 - 3 ; p. 197, X X V I . -
100 : X, p. 222, al. 6 (vierde). - 114 : p. 9, al. 2. - 124 : p. 27,
.al. 2.
r i t i ^ ^ ^JM^f l-r aj
D,XXXII HUNEBED (Nd.W.) VAN ODOORN,
G E M . ODOORN.
(VERGL. PL. 6 7 - 6 8 , 118-120)
Het hunebed is gelegen circa 0.9 K.M. N.W. van Odoorn (kerk),
0.25 K.M. westelijk van den weg Odoorn-Borger, in het Odoornerveld.
Het perceel, waarin het hunebed ligt, is cirkelrond, gelegen in
de getneente Odoorn, kadastraal bekend Sectie A, No. 3421. Het
is 0.0300 H.A. groot, begrensd door eene greppel en afgezet met
6 houten grenspaaltjes (waarvan 2 in het perceel), voorzien van
inschrift R.E.
Het terrein is begroeid met heide en merkbaar hooger dan de
naaste omgeving.
Eigenaar: de Staat der Nederlanden; aangekocht
van J. VRIELING c.s. te Drouwen, bij acte d.d. 12 Juli 1871.
B E S C H E I J V I N G :
Het hunebed heeft een' rechthoekigen kelderomtrek, met O.N.O.—
W.Z.W, gerichte lengteas. De Iaatste wijkt ten Westen 111° van
het noorden af. De ingang bevindt zieh aan den zuidkant in het
midden.
Het steengraf bestaat uit:
I a l 3 keldersteenen, waartoe:
IIa 9 d r a a g s t e e n e n , t.w.:
III» 2 s 1 u i t s t e e n e n, SI' en SP, beide i.s.;