Het steengraf bestaat uit:
Ii 14 heldersteenen, waartoe:
II» 10 d r a a g s t e e n e n , t.w.:
Illä 2 s 1 u i t s t e e n e n, Sl^ en Sl^, beide i.s.;
IIIn 3 paar en 2 halve paren z ij s t e e n e n , Z', Z®, Z® en
7}'~7}', alle vrijwel i.s.
Z®' en Z"»' zijn tevens poortzijsteencn,
IIb 4 d e k s t e e n e n , D^, D^ D^ 6f D« en D=, waarvan
Dl 1) ¡.s., rüstend op Z', Z^' en Sl^;
met zijn noordelijk uiteinde in den kelder gelegen, met
zijn zuidelijk uiteinde steunend op V-', overigens bescliadigd,
doordat een stuk D^' aan de noordzijde is afgesprongen;
beide stukken vertoonen nog het ovsreenkomstige
spring- of boorgat;
of •• aan de noordoostzijde buiten den kelder gelegen,
noordelijk van SP;
westwaarts afgegleden, staande op zijn' westkant in den
kelder, met zijn onderkant naar het oosten, geschoord
D2
D"
D»
door Z® en rakend tegen Z*.
I b i p 0 0 r t s t e e n, t.w.:
IIa 1 p o o r t z i j s t e e n , pi, i.s., met plat vlak
aan de oostzijde.
I t i st een van d ubieus kar ak te
in den kelder onder D^.
Het totale aantal steenen is derhalve 17, waaronder
een van onbestemd karakter.
Alle steenen zijn aan de binnen- en onderkant min of meer vlak.
Zij bestaan uit graniet.
Het hunebed verkeert in een' sterk geschonden staat'^); de oorspronkelijke
toestand is evenwel herkenbaar. Van den vroegeren
dek- of mantelheuvel zijn nog Sporen aanwezig.
Overzicht:
D 4
S1 2
Z 8
P 1
Rest 2
T o t a a f l ? .
') N.B. Het is deze steen, dien de Schuhes BCELKEN van Odoorn in zijn
rapport van 1818 (100 :p. 223, al. 6) afzonderlijk noemt.
N.B. Deze toestand stemt, voorzoover uit het Schultesrapport blijkt,
volkomen overeen met die in 1818 (vergl. 36 en 100), terwijl hij naar WESTENLITEEATUUR:
IVb : p. 24-25; PI. XXVi - ^ PI. XXVIIP i). ~ V^'c* : Bijl.
Odoorn, sub 5, Sect. G. 1017. - V^« : p. 20, al. 3. - V" : p. 1,
sub a). - Vä» : p. 4, al. 6. - V«. - - : p. 2, 2°; bijl.
- VI® : rapp. Odoorn, sub 3b, Corr. Valthe 22 II 1871, resp. S. M.
TONCKENS 29 IV 1869, Bijl. No. 6.
35 : p. 71, al. 3, p. 272, al. 2. (eerste). - 36 : h. - 38 : p. 58,
al. 2 - 3 (eerste). - 46 : p. 49, C 177 {?). - 56 : p. 8, al. 4; p. 9,
al. 5; lijst Valthe 6. - 57 : Valthe 6. - 79 : p. 4, al. 4; p. 9, al.
3. - 80 ; pi. teg. p. 16. - 82 ; p. 51, al. 2. - 97 : Teek. XXVII.
- 98 : p. 32, al. 2 - 3 ; p. 197, XXVII. ~ 100 : X, p. 223, al. 6
(negende). - 114 : p. 9, al. 2. - 118 : p. 75, al. 6,b) = (en
XXVIIP; p. 76, al. 2, e) 2). - 120 : p. 11, al. 1 : 3°; p. 53, al.
4 : 3°. - 124 : p. 27, al. 3.
D,XXXVn HUNEBED (Oostl., 2-tal) VAN VALTHE,
GEM. ODOORN (8).
(VEEGL. PL. 77-78, 118-120)
Het hunebed is gelegen circa 0.75 K.M., O.Z.O. van Valthe,
westelijk van een zandwegje zuidelijk uitkomende op den „Koningsweg"
van Valthe naar de Strenglanden, 8 M. oostelijk van D, XXXVI.
Het perceel, waarin twee hunebedden zijn gelegen (D, XXXVI
en D, XXXVII), is hetzelfde als dar van D, XXXVI. Voor perceel
en eigena?r geldt derhalve hetzelfde als bij D, XXXVI (vergl.
aldaar).
DORP (35; 38) in 1815, wai de zijsteenen betreft, toen nog zeker volledig
was. Overigens maakt WESTENTOEP nog bovendien melding van urnen en vuursteenen
beitels, bij het graven in dit en het volgende hunebed gevonden, doch
waarvan de eerste bij het ruw opbreken van het plaveisel gebroken, de laatste
daarentegen behouden gebleven waren.
•) Vergi, voetnoot ') p. 96.
») N.B. verwisseld met JANSSEN'S Valthe 3 (D, XXXIV), waarbij PLEYTE
de poort niet heeft overgenomen (vergi, voetnoot p. 93).