WESTEKDOHP onderscheidt ze intusschen reeds afzondcrlijk. Blijkbaar
waren zij echter eertijds meer met aarde bedekt. Dit wordt niet
alleen door vondstberichten over enkele in het Zand bij en tusschen
de beide steengraven gevonden voorwerpen en het betreffende
Schultesrapport bevestigd, doch volgt misschien nog met meerdere
zekerheid uit het onderhnge, zij het dan ook geringe versehil in
de richting van de beide lengteassen. Bedoeld versehil toch spreekt
m.i. niet alleen ten gunste van een' ongelijktijdigen bouw van beide,
doch maakt i.e. tevens de aanname van een' oorspronkelijk aanwezigen
dekheuvel waarschijnlijk. Ook het burgemeestersrapport
van 1855 vermeldt ze als een hunebed.
ACKER STRATINGH teekent op zijne oudheidkundige kaart nog
een hunebed oostl. van Zuidlaren, doch waarop deze opgave berust
is mij niet duidelijk. Ik hecht er, gezien het ontbreken van eenig
plaatselijk gerucht en het stilzwijgen van het Schultesverslag,
zoomede van de latere burgemeestersrapporten daarover, weinig
waarde aan, te minder nog, omdat STRATINGH bij zijne opsomming
der hunebedden JANSSEN gevolgd heeft en ook de laatste dat hunebed
niet noemt.
SHIDS (sub 16) vermeldt alleen onder Tinaarloo, „5 ophoopingen
„even buiten de Schütting van (den) Ess, binnen een bolwerkje,
„doch zijnde de vijfde een weinig daar af gelegen".
Deze vijfde zal dan wel, aangezien de esch zieh thans tot den
spoorweg uitstrekt, met het bekende Tinaarloosche hunebed D, VI
geidentificeerd moeten worden. Er zouden hier derhalve 4 steengraven
verdwenen zijn. De latere auteurs, de Vriesche Schultes
van 1818 inbegrepen, gewagen slechts van 1; over die 4 andere
heb ik nergens iets kunnen vinden, noch ook ter plaatse gewaar
kunnen worden. Men heeft er geen heugenis meer van. Van
andere hunebedden in Vries maakt SMIDS evenmin melding als
de bovenbedoelde Schultes J. DAvros in zijn rapport van
7 Dec. 1818.
WESTENDORP noemt in deze Gemeente 2 hunebedden, t.w. een
onder Tinaarloo, een onder Zeijen. Kan het eerste zonder meer
geidentificeerd worden met het thans nog aldaar aanwezige (D 5),
zulks geldt niet voor het laatste. Dat andere door WESTENDORP
onder Zeijen vermelde, doch niet waargenomen hunebed lag nl.
volgens hem „op het Seyerveld aan de Koningsweg"'). Het was
circa 24 voet^) lang en evenals het Steenberger hunebed zeer
geschonden. Thans kent niemand hier een steengraf, dat dus,
indien de topographische preciseering woordelijk verstaan mag
worden, blijkbaar Zdl. van Zeijen gelegen zou hebben. Ik
betwijfel echter of men dit mag doen.
Nu ligt ook het bekende Zeijer hunebed (D 5) eveneens aan
den „Koningsweg", op het Noordsche veld en dus Ndl. van
Zeijen, maar dit hunebed was toen mogelijk nog met aarde bedekt.
Vöör JANSSEN toch maakt niemand er als ooggetuige gewag van;
het is dus blijkbaar tusschen 1818 en 1848 van onder zijnen
dekheuvel te voorschi)n gekomen. Zeer waarschijnlijk zat het in
1809, zooals indirect uit het rapport van HOFSTEDE kan blijken, nog
onder den grond. Wel is waar volgt uit bedoeld rapport ook, dat
daar in de buurt een „hunebed," en dus ook aan of dicht bij
den Koningsweg en eveneens op het Noordsche veld gelegen,
kort te voren vernietigd was (vergl. Dl. II onder D 5), doch hiermede
kan, zooals wij later zullen sien, alleen maar een grafheuvel
bedoeld zijn.
Hoe echter ook, wanneer men „het Zeijerveld" ruimer opvat en
de bovenstaande maten vergelijkt, zoo is het toch allesbehalve
uitgesloten, dat onze D 5 en het later door WESTENDORP genoemde
steengraf identiek zijn.
Tenslotte maakt JANSSEN nog melding van een tijdens zijn leven
onder Ide vernield hunebed. Hoewel ik ter plaatse ook over dit
steengraf niets heb kunnen opdiepen, meen ik toch aan JANSSEN's
opgave niet behoeven te twijfelen. De omgeving van Ide, de rüg
Het Zeijerveld is de door wijlen Minister CREHEB ontgonnen beide
ten Zuiden van Zeijen.
De Koningsweg is de oude zandweg van Roden over het Noordsche veld —
Zeyen naar Assen. Hij is onder dien naam nog bij enkele oudere inwoners van
Zeijen bekend. W. noemt het steengraf echter alleen in de 2<le editie van
zijn werk (38 : p. 66).
24 voet is circa 7.5 M., de lengte van den kelder van D 5 is ook
± 7.5 nl. 7.45 M.