Het ligt oostelijk van den bij D, XXI vermelden veldweg, N.O.
van den aldaar genoemden driesprong en vormt het noordelijkste
van een drietal bij elkaar gelegen steengraven (D, XXIII—D,XXV).
Het perceel, waarin het steengraf ligt, is pentagonaal en gelegen
in de gemeente Borger, kadastraal bekend Sectie G, No 1626.
Het is 0.0230 H.A. groot, omgeven met een' greppel en afgezet
met 5 eikenhouten hoekpaaltjes, voorzien van inschrift R.E.
Het terrein is bedekt met een denneboschjehet perceel zelf
is met hooge heide en ruigte begroeid, tervpijl zieh in den kelder
enkele struiken bevinden. De sporen van een' vroegeren heuvel
zijn uitgewischt.
Eigenaar: de Staat der Nederlanden; aangekocht
van J. OOSTING, Weduwe J. STOVING C.S. te Bronneger, bij
acte d.d. 1 Juli 1871.
BESCHEIJVING:
Het hunebed heeft een' min of meer eivormigen omtrek met
ongeveer W.Z.W.—O.N.O. gerichte lengteas. De laatste wijkt ten
Westen 112° 30' van het noorden af. De ingang bevindt zieh vermoedelijk
aan de zuidzijde.
Het steengraf bestaat uit:
I b 7 keldersteenen^ waartoe:
IIa 4 d r a a g s t e e n e n , t.w:
I I I " 1 s 1 u i t s t e e n, SI>, i.s.;
I l lb 3 z ij s t e e n e n, V-, en Z*, waarvan Z' en Z'' i.s.
Z*, misschien Z*, omgeslagen en in den kelder gevallen.
IIb 3 d e k s t e e n e n, D', D^ en Dü waarvan
D' oostl. afgegleden en staande op zijn' oostrand in den
Overzicht:
D 3
S1 1
kelder tegen Z' en Z'';
gelegen in den kelder, met zijn meest westelijk
uitsteeksel rüstend op D^;
D« in den kelder gelegen, oostl. van Z*.
Z 3
Het totale aantal hoofdsteenen is derhalve 7. Totaal 7.
De steenen zijn van onderen min of meer plat. Zij bestaan uit
gneiss, met uitzondering van de 3 zijsteenen, die van graniet zijn.
Het hunebed is slechts voor zijn westelijk gedeelte en dan nog
alleen, voorzoover den kelder betreft, min of meer intact, overigens
geheel verstoord. In den kelder staan enkele struiken. Van een
voormaligen dek- of mantelheuvel zijn geen zichtbare sporen
aanwezig.
LITEEATUUR:
I : 1. - II : b No. 20. - IVb : p. 38, al. 3; PI. XXXVIIP,^. -
V® : bijl. - V=® : p. 4, al. 6. - - V® : rapp. Borger, sub
b : 2°; Corr. 29 IV 1869, sub 1° (3de instantie); dito 15 I 1871.
15 : p. 7, 8. - 35 : p. 274, al. 3? - 36 : e. - 38 : p. 61,al.3;
p. 62, al. 1 ? - 56 : p. 8, al. 4; p. 9, al. 3, lijst Drouwen 5. - 57 :
Drouwen 5. - 77 : p. 4, al. 2. - 79 : p. 8, al. 7; p. 9, al. 1. -
82 : p. 51, al. 1. - 87 : teek. XIX (XVII-XXI). - 91 : p. 63-64.
- 98 :p.31, al. 3; p. 197, XIX. - 114 : p. 8, al. 5. - 120 : p. II,
al. 1 : 3°; p. 53, al. 4 : 3°. - 124 : p. 9, al. 3. - 140 : p. 19,
regels 10—14.
D,XXIV HUNEBED (Zd. Westl., 3-tal) VAN BRONNEGER,
GEM. BORGER (6).
(VERGL. PL. 41, 51-52, 117-120)
Het hunebed is gelegen 25 M. Z.W. van D, XXIII en vormt
het westelijkste van het daarbij vermelde drietal.
Het perceel, waarin het steengraf ligt, is pentagonaal en gelegen
in de gemeente Borger, kadastraal bekend Sectie G, No. 1727.
Het is 0.0250 H.A. groot, omgeven met eene greppel en afgezet
met 5 eikenhouten hoekpaaltjes, voorzien van inschrift R.E.
N.B. Di t is einde 1918 gekapt en is thans gedeeltelijk in cultuur genomen,
gcdeeltelijk ligt het braak. Het is de rest van het 2.g.n. Bolmaties bosch.
N.B. Zoowel bij dit, als bij de twee volgende hunebedden, is vermoedelijk
een dekheuvel aanwezig geweest. MANTINGHE (vergl. p. 71) vermeldt nl.
geen van drieën in zijn rapport van 1818.