66
D,XXII HUNEBED {Nd. OostL, 2-tal) VAN BRONNEGER,
GEM. BORGER (4).
{VERGL. PL. 44, 47-48, 117-120 EN DL. II)
Het hunebed is gelegen 13,25 M. N.O. van D, XXI en wel op
hetzelfde perceel als het laatste. Voor perceel en eigenaar geldt
derhalve hetzelfde als bij D, XXI (vergl. aldaar). Het steengraf
ligt in de noordoostelijke aanzwelling van het haltervormige perceel.
De overblijfselen van den bijbehoorenden heuvel springen bij dit
graf meer in het oog dan bij D, XXL
BESCHRIJVING:
Het hunebed, het noordoostelijke van het tweetal, heeft een'
ovalen omtrek met eene W.Z.W. —O.N.O. gerichte lengteas. De
laatste wijkt ten westen 113° 30' van het noorden af. De toegang
bevindt zieh in het midden aan den zuidoostkant en is afgesloten
door een' zwaren eik.
Het steengraf bestaat uit:
I a 7 keldersteenen, waartoe:
IIa 5 s t e u n s t e e n e n , t.w.:
Illa 2 s l u i t s t e e n e n , beide i.s., doch waarvan de binnenkant
van SP onzichtbaar is^);
I l l b i v ; paar z ij s t e e n e n, Z^ Z^' en Z^ waarvan Z^'
zichtbaar- doch Z^ en Z^ alleen door punten aantoonbaar
was, terwijl 7?' niet kon worden opgespoord, vermoedelijk
vanwege den zwaren eik tusschen en onder de beide
deksteenen.
Biijkbaar zijn 7}' en 7?' tevens poortzijsteenen.
IIb 2 d e k s t e e n e n , waarvan
N.B. Bij het latere systematische onderzoek in 1918 is de geheele kelderinhoud
tijdelijk weggenomen en dus ook de binnenwand van SI. ^ voor den
dag gekomen. Daarbij is tevens gebleken, dat er 2 paar zijsteenen waren (vergl.
Systemarisch onderzoek sub D, XXII).
67
Dl rüstend op SP en Z', resp. Z' en leunend Overzichf.
D 2
Sl 2
Z 3
legen den reeds genoeraden eik, i.s.;
gearagen door Sl^ Z^ en misschien door een
Z^', overigens steunend op en legen den genoemden
eik.
Hei totale aanlal steenen, dat kon worden aangetoond,
is derhalve 7'), hei zichlbare 5. ! Totaal 7.
Alle steenen, voorzoover zichtbaar, zijn van onderen min of meer
plat. Zij bestaan uil graniet.
Het hunebed is waarschijnlijk in tamelijk oorspronkelijken Staat.
Een dek- of mantelheuvel is basaal nog grootendeels aanwezig;
het steengraf zit nl. tot aan de deksteenen in den grond.^)
l i t e r a t u u r :
I : 1. - II : b No. 15. IVb : p. 38, al. 3, 6; Pl. XXXVIII«;
XXXIX^ - V» : bijl. a : p. 3, al. 1 - Bijl. b : p. 5. - : Bijl.
Borger, sub Sectie G, 751 - V« : p. 20, al. 3. - V^» : bijl. - p.
4, al. 6. - V"^' ; rapp. Borger, sub a ; 1°; Corr. 29 IV 1869, sub
r (3de instantie).
15 : p. 7, 8. - 36 : e. -- 38 : p. 62, al. 1. - 56 : p. 8, al.4;p.
10, al. I, lijst Drouwen 7. - 57 : Drouwen 7. - 77 : p. 4, al. 2.
79 : p. 8, al. 7; p. 9, al. 1. - 82 : p. 5, al. 3; p. 51, al. 1. - 87 :
Teeken. XVIII (XVII -XXI). - 91 : p. 63-64. - 98 : p. 31,
al. 3; p. 197, XVIII. - 100 : IV, p. 208, al. 7, p. 209, al. 1 (?).
- 114 : p. 8, al. 5. - 120 : p. 11, al. 1 : 3°; p. 53, al. 4; 3°. - 124 :
p. 9, al. 3. - 140 : p. 19, regels 10-11.
D,XXIII HUNEBED (Ndl., 3-tal) VAN BRONNEGER,
GEM. BORGER (5).
(VERGL. PL. 44, 49-50, 117-120)
Het hunebed is gelegen 0.9 K.M. van Bronneger, circa 0.7 K.M.
Z.O. van Drouwen (school) en 0.1 K.M. van D, XXI en XXII.
Zie vorige pagina.
') Dit is vroeger biijkbaar nog meer het geval geweest, aangezien de
Borger schultes MANTINGHE in zijn rapport van 1818 (100 : p. 209) zegt, dat
er maar een steen zichtbaar was en hij daardoor de richting van het hunebed
niet kon iDepaien.