b. De t e e k e n i n g stelt het monument voor in projectie
op het grondvlak zü is steeds gelijkelijk georienteerd ten
o p a c h t e van de Noord-Zuid en Oost-West gerichte aslijnen
van het papier, terwijl de schaal telkens dezelfde is, t.w.
1 :50. De betreffende maten ^ijn in het rood aangegeven
en de steenen, in overeenstemming met de beschrijving, verschillend
geharceerd en gemerkt. Voorts geven de teekeningen,
naast enkele hoofdmaten (rechts onder) en de richting van
het hunebed (links boven), nog het perceel en zijne nauwkeurige
afpahng weer, terwijl daarop ten slotte nog het
punt, van waaruit de foto genomen werd, is vastgelegd.
Bij de foto's en teekeningen sluiten zieh nogaan tweeplaten (PL.
1 1 7 - 1 1 8 ) , een richtingsschema (PL. 119) en een overzichtskaart
(PL. 120). Op de eerste beide zijn vereenigd de plattegrond-schema's
van JANSSEN en de verticaal-projecties, geteekend door de Engeische
Commissie W. C. LUKIS en H. DRYDEN, die in 1878 speciaal ons
land bezochten om de Drentsche hunebedden te bestudeeren.
JANSSEN publiceerde die schetsen in 1848. Zij komen voor in zijn
„Drentsche Oudheden" (56). LUKIS en DHYDEN begaven zieh, ingevolge
de in het voorjaar van 1878 door de Vereeniging van Oudheidkundigen
te Londen uitgesproken wensch om een verslag over
de hunebedden in Drenthe te hebben, in den zomer van dat jaar
naar die Provincie en teekenden aldaar de meeste hunebedden. Van die
serie teekeningen en plans vervaardigde DEYDEN eene volledige
copie (87), welke hij aan het Museum te Assen afstond. Deze nu
werden, voorzoover de verticale coupes en dito projectie's betreft,
door ons overgenomen.
A l l e bovengenoemde teekeningen zijn in
o v e r e e n s t e m m i n g met onz e r a n g s c h i k k i n g en
b e h a n d e l i n g genummerd en uitgewerkt. Zij
k ^ u n n s ^ n ^ d e r h a l v e bij de volgende beschrij-
') Het ontbreken eener volledige reeks van verticale doorsneden in de
systematische beschrijvingen betreurt schrijver ten zeerste. Middelen en tijd
waren echter voor de vervaardiging daarvan niet toereikend. Intusschen hoopt
hij, dat de fotographieen en de op het einde van het eerste gedeelte weergegeven
verticaal-projecties naar LUKIS en DKYDEN (87) aan dit gemis voldoende tegemoet
komen (Vergi. PL 117-118).
v i n g e n van elk h u n e b e d afzonderlijk, zonde r
m e e r , vergeleken worden. Overigens is ook
b i j e l k d i e r b e s chr i j v i n g e n d a a r n a a r nog weer
v e r w e z e n .
In het ten slotte nog toegevoegde z.g.n. richtingsschema (PL. 119)
en dito overzichtskaartje (PL. 120) zijn alle bekend geworden hunebedden
aangegeven. Daarnaar zij voor het vervolg stilzwijgend
verwezen.
Tot goed begrip der beschrijving en de daarbij gebruikte benamingen
möge voorts de volgende verklaring dienen:
De na te noemen gedenkteekenen der oudheid, in Nederland
hun(n)ebedden, steen- of grafkelders, oudtijds „steenhoopen" geheeten,
behooren in het algemeen gesproken tot de groep der steengraven
of samengestelde megalithische cultuuroverblijfselen. Op
eene enkele, overigens twijfelachtige uitzondering na zijn het begraafplaatsen
in den vorm van rechthoekige grafkelders, welke van
groote Noordsche zwerfsteenen zijn opgetast.
Meerdere opstaande, langwerpige draag- of steunsteenen (St)
vormen een' rechthoek, welks smalle zijden door één zgn. sluitsteen
(Sl) zijn afgesloten; slechts in één enkel geval werden drie sluitsteeenen,
(D, LUI ) aan den Westkant aangetroffen. De lange
zijden bestaan uit meerdere, in aantal wisselende steunsteenen, zgn.
zijsteenen (Z). Slechts bij uitzondering komen tusschen die zijsteenen
afgerond-kegelvormige supplémentaire steenen voor, een
soort van groote stopsteenen derhalve. Deze werden tusschenzijof
intervalsteenen (I) genoerad. De zijsteenen staan in den regel
paarsgewijze tegenover elkaar. Elk paar draagt gewoonlijk één grooten
steen, een' zgn. deksteen (D), zoodat het aantal deksteenen min of
raeer overeenkomt met dat der paren zijsteenen.
Daarbij dient echter in acht genomen te worden, dat ingeval er
een opzettelijke toegang tot den kelder voorhanden is, deze zieh in
een der lange rechthoeks- zijden bevindt. Afwi jkingen van genoemden
regel hangen gewoonlijk dan ook daarmede samen. Op de plattegronden
is die ingang door een pijltje en eene bijzondere
harceering der betreffende zijsteenen aangeduid. Steeds voorkoraend
in eene der lange zijden, ligt hij in het algemeen.