kapte en behouwen steenen vertoonden hier en daar nog desclfde
springgatsporen, die men ook in sommige steenen bij de hunebedden
aantreft. De voornoemde Schultes acht het „klaar, dat men bij het
„bouwen der kerk de deksteenen van sommige hunnebedden heeft
„laten springen en vervolgens bekapt en behouwen en zoo naar
„Odoorn vervoerd tot optimmering der kerk".
JANSSEN en OLDENHUIS GEATAMA deelen dat gevoelen. De eerste
ziet in de boven vermelde en ook door hem persoonlijk waargenomen
kuiltjes in die steenen een zeker bewijs voor die herkomst. Hij
gaat zclfs verder, door die gaatjes — m.i. echter, zooals straks kan
bhjken, geheel ten onrechte — te beschouwen als opklimmend tot in
den tijd der hunebedden zeli (66a : p. 16-162). De laatste wijst
m dit verband (98 : p. 13), onder aanhaling van PICCARDT'S getuigenis,
ook nog op denzelfden bouwtrant van de voormalige kerk te Emmen,
alsmede op de groote steenzetting om die kerk en om die te Oosterhesselen.
Men vergelijke hiertoe ook nog LDBACH (82), terwijl er
volgens overlevering eveneens van het z.g.n. hunebed van Gieten,
D 14, steenen naar de kerk of het kerkhof aldaar vervoerd zouden zijn.
Hoe dit ook zij, een meer krachtdadige reden zal m.i. geweest
zijn de vraag naar steen voor de versterking onzer zeeweringen,
zoomede voor de ouderwetsche wijze van bestrating. Keiendelven
was dan ook, vooral in de 18de en ook nog in de 19de eeuw, zooals
wij straks nader zullen zien, in Drenthe een winstgevend bedrijf.
De Sporen van vernieling met behulp van explosiemiddelen (diepe
ronde boorgaten) of misschien ook pluggen (omgekeerd stomp
wigvormige kuiltjes), kan men thans nog aan sommige steengraven
waarnemen. Wij ontmoetten deze reeds bij de systematische beschrijving
van verschillende hunebedden (G 1 enz.) en het zijn
m.i. deze gaatjes, die aan de hunebedsteenen der Odoorner kerk
zijn waargenomen,
JANSSEN (56 : p. 9) schrijft de slooping der hunebedden dan ook
toe aan drie hoofdoorzaken, t.w.: godsdienstijver, behoefte aan
steenen en hebzucht. Daarnaast zullen echter nog voor en na, doch
vooral in de latere jaren, de eischen der landontginning eene belangrijke
rol gespeeld hebben.
Dat nu inderdaad het onderhoud onzer zeeweringen de behoefte
aan steenen enorm heeft verhoogd, wordt m.i. zeer fraai gedemonstreerd
door eenige passages uit een journaal van de hand van den
i n zijn' tijd bekenden oudheidkundige ANDRIES SCHOENHAKER (16)
over een reis door Zuidwest-Drenthe. Bedoeld reisverhaal, waarover
straks bij de bespreking van het grootste Havelter hunebed meer,
is in manuscript indertijd door het Bestuur van het Provinciaal
Museum te Assen aangekocht te Brüssel en bevindt zieh thans in de
. verzameling van het Rijksarchief te Assen, De betreffende passages,
welke ik van genoegzaam belang acht hier iets uitvoeriger te citeeren,
luiden aldus:
„ ' t Heeft de Heere des Hemels en der aarde behaagt om de geunieerde
„Nederlanden (wegens haar hooggaande sonden en ongeregtigheden)
„met een seer bedroefde quale te besoecken; namelijk een soort van
„gewormte die niet allenig de schepen door knagen; maar wel in-
„sonderhijt het paalwerk dat aan de deycken Staat: dat door dat ge-
„dierte door knaagt word tot aan de grond toe waar door dan de
„paalen afgeknaagt !;ijnde daar heen Valien en den dijk gevaar loopt
„om bij stormwinden en hooge vloeden in te breken; waar door het
„land dat doorgaans in Holland; Zeland: en Vriesland: door de deyken
„bewaart word: ten eene maal soude kunnen onder water loopen ge-
„lijk wij daar van de droevige gevolgen voor onse tijt: soo selfs meer
„als eens gesien hebben en noch sien dat de beylemer meer tussen
„Amsteldam en Weesp nog onder water lijt.
„Om was het mogelijk nu dese toetale Ruine deser landen voor te
„komen soo hebben haar hoogmogende de Heere staten van Holland:
„nevens de andere staten haare bontgenoten een bede dagh doen
„uytschrijven: om was 't mogelijk Godt almagtig te bidden dat het
„sijn vaderlijke en seer goedertierende hand mogte geliven de plagen:
„en straffe: schoon die wel verdient waren van den landen te wenden:
„en de selve landen in sijn Genadige bescherming aan te nemen en
„te behoeden. Ten andere hebben se ook na menschelijke middelen
„omgesien en een premie belooft aan den Gene die iets wist uyt te
„vinden dat tot wering mocht dienen om dit gewormpte te stuyten
„300 sijn er al verschijde opgekomen die meenden een middel ge-
„vonden te hebben om het quaat te weeren doende de niwe paalen
„die er soo ver in geslagen wierden met een sekere harde stof bestrijken
„soo verre als die in 't water stünden waar men heeft bevonden dat
„het gewormpte die van verschijde soorten sijn dat echter in een seer
„körten tijt hebben doorknaagt en ten eene maal te niet gegaan soo