I l l b 2 paar en 3 halve paren z ij s t e e n e n, Z^ Z'' en Z'
resp. Z'-, Z^', Z^' en Z=', waarvan Z' oostwaarts is omgevallen,
liggend in den kelder onder D®, terwijl de
andere, Z'', Z^', Z» en Z", met uitzondering van Z'',
die kelderwaarts overgedrukt is, zieh min of meer i.s.
bevinden. De overige ontbreken blijkbaar.
Z^' is tevens poortzijsteen.
IIb 4 d e k s t e e n e n , D ' -DS waarvan
Dl zuidwestelijk gedraaid en verschoven op en over Z'' en
Sil, rüstend op die beide laatste steenen en noordwestelijk
omhoog gericht;
westwaarts afgevallen van Z' en Z^', staande op zijn'
westkant, nog rakend tegen Z^', overigens steunend tegen
ZI' en D';
in den kelder verzakt, rüstend op Z' en
D^ en tegen Z^;
zuidwestelijk verplaatst, liggende over Z^'
en een weinig op den omgevallen Z®.
D2
D"
D '
Overzicht:
D 4
S1 2
Z 7
Totaal 13.
Het totale aantal hoofdsteenen is derhalve 13.
Alle steenen zijn aan den onder- en binnenkant min of meer
vlak. Zij bestaan, voorzoover zichtbaar, uit graniet, met uitzondering
van D*, die van gneiss is.
Het hunebed is onvolledig en verkeert in vervallen Staat'),
overigens is de oorspronkelijke toestand van den kelder gemakkelijk
te herkennen, terwijl de overblijfselen van een' oorspronkelijken
dek- of mantelheuvel met talrijke bevestigingssteenen nog
aanwezig zijn. Deze heuvel was groot en rond en de basis daarvan
reikt nog tot over de perceelgrenzen.
LITERATUUR:
I : 1. - II : c. No. 45. - III : 1907, p. 8, No. 3. - IVb : p. 25-
26; PI. XXIX' - = bovenste. - : Bijl. Odoorn sub 1, sect.
') Volgens WESTENDOKP was deze toestand blijkbaar reeds 200 in 1815 (35)
en 00k het rapport van den Schuhes BoEimN wijst op dezelfde situatie in
1818 (100).
A. 2180 - V» : p. 20, al. 3. - V^' : p. 1, sub .). - V» : p. 4, al.
6. - V«. - VI». - V121. _ yi'» : rapp. Odoorn, sub 6; Corr. S.
M. TONCKENS: 29 IV 1869, bijl. No. 1.
35 : p. 273, al. 1. - 36 : h. - 38 : p. 59, al. 2. - 56 : p. 8, al.
4; p. 9, al. 3, lijst Odoorn 2. ~ 57 : Odoorn 2. - 79 : p. 10, al.
2 - 3 . - 98 : p. 32, al. 2, 3. - 100 : X , p. 222, al. 4 (tweede). -
114 : p. 9, al. 2. - 118 : Vergi, p. 75, al. 6, XXIX« (het onderstei);
p. 76, al. 1, XXIXÄ. - 120 : p. 11, al. 1 : 3°; p. 50, al. 5 : 3°. -
124 : p. 27, a«.
D , X X X I I I HUNEBED (Nd.W., 2-tal) VAN VALTHERVELD,
GEM. ODOORN (4).
(VEEGL. PL. 69 - 70, 118-120)
Het hunebed is gelegen circa 1.75 K.M. Z.O. van Odoorn (kerk),
0.25 K.M. zuidelijk van den kunstweg Odoorn—Valthe, in het
Oosterveld,
Het perceel, waarin het steengraf ligt, is rechthoekig en gelegen
in de gemeente Odoorn, kadastraal bekend Sectie G, No. 1376.
Het is 0.0170 H.A. groot, omgeven door eene greppel en afgezet
met 4 zandsteenen hoekpaaltjes, voorzien van Inschrift P.E.
Het terrein is met heide begroeid en draagt binnen de perceelgrenzen
rondom den kelder eene gestoord koepelvormige verhooging.
1) N.B. Her onderste, d.i JANSSEN'S Odoorn 1, is verdwenen. Lees echter
in plaats van onderste: „bovenste" en in een' 180° gedraaiden stand. Het eerstgenoemde
steengraf (het onderste), door PLEYTE, PI. XXIX' , eveneens 180°
gedraaid en door vermeerdering met een deksteen foutief geteekend, is in
1920 door ondergeteekende vermoedelijk in de z.g.n. Valtherspaan teruggevonden
en toen ontgraven (zie Dl. II.) Het door den Schultes BOELKEN in zijn rapport
van 1818 als 8ste vermelde en toen als reeds vernield aangegeven hunebed
is blijkbaar hetzelfde, als waarover hier wordt gesproken (100 : p. 223, al. 4 — 5
achterste). DE WILDE verwart een en ander. Een steengraf westelijk van Odoorn,
waarvan ik in 1918 de standplaats terugvond, wordt nog door genoemden
Schultes BOELKEN in 1818 vermeld. Het was toen reeds vernield en bestond
nog uit 3 zijsteenen (100 ; p. 222, al. 3 : Berste).